ECLI:NL:CRVB:2016:2703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
14/6340 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van onduidelijke financiële situatie door pokeractiviteiten

In deze zaak heeft appellant op 2 januari 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft op 11 februari 2014 zijn aanvraag ingediend, waarbij hij aangaf geen vast inkomen te hebben en te leven van pokeractiviteiten. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam heeft appellant verzocht om gegevens over zijn pokeractiviteiten, waarop hij bankafschriften heeft overgelegd. Op 25 maart 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en aanvullende gegevens over zijn pokerinkomsten ingediend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellant geen duidelijk overzicht van zijn inkomsten had verstrekt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij stelde dat hij voldoende inzicht had gegeven in zijn inkomsten uit pokeractiviteiten en dat deze lager waren dan de bijstandsnorm.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. De Raad benadrukt dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Aangezien appellant niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand, heeft de Raad het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6340 WWB
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2014, 14/5690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2016. Namens appellant is
mr. Willering verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 2 januari 2014 gemeld om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand aan te vragen. Hij heeft op 11 februari 2014 de aanvraag ingediend. Hij heeft daarbij meegedeeld dat hij geen vast inkomen uit werk of uitkering heeft en dat hij heeft geleefd van pokeren.
1.2.
Op verzoek van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft appellant gegevens over zijn pokeractiviteiten via [bedrijf 1] over de periode van
1 januari 2013 tot en met 30 april 2014 overgelegd. Bij brief van 3 maart 2014 heeft de DWI appellant verzocht om nadere gegevens te verstrekken omtrent zijn pokeractiviteiten. Appellant heeft hierop afschriften van zijn bankrekening bij de ING met nummer [nummer] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 maart 2014 overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Hangende het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2014 heeft appellant een overzicht van [bedrijf 2] betreffende zijn pokeractiviteiten van 5 januari 2013 tot en met
28 april 2014 en een lijst van zijn inkomsten uit pokeren overgelegd. Bij besluit van 24 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant nog steeds geen duidelijk overzicht van zijn maandelijkse inkomsten uit pokeren en geen dag- en maandboekhouding heeft verstrekt en daarmee onvoldoende duidelijkheid over zijn financiële situatie heeft verschaft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat hij aan de hand van de overgelegde overzichten van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , in combinatie met de afschriften van zijn bankrekening, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoeveel hij met zijn pokeractiviteiten heeft verdiend en dat zijn pokerinkomsten lager zijn dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Appellant stelt zich daarom op het standpunt dat hij recht op bijstand heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 2 januari 2014, de datum waarop appellant zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 25 maart 2014, de datum van het afwijzende besluit.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager dient in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.4.
Vaststaat dat appellant in de te beoordelen periode en ook daarvoor online pokeractiviteiten van substantiële omvang heeft verricht en ook dat hij met enige regelmaat pokersessies heeft gewonnen. Appellant heeft met de door hem overgelegde overzichten geen inzicht verschaft in de exacte winsten die hij heeft behaald met zijn vele online pokersessies, ook niet in combinatie met de door hem verstrekte bankgegevens. Hierbij is van belang dat, zoals van de zijde van appellant ter zitting van de Raad ook is toegelicht, het voorkwam dat pokerwinst van appellant niet meteen werd overgeboekt naar zijn bankrekening, maar dat appellant daarmee doorspeelde. De pokerwinsten die zijn overgemaakt naar de bankrekening van appellant, zijn dus niet de feitelijke inkomsten die appellant met zijn pokeractiviteiten heeft verworven. Appellant heeft ook niet aan de hand van een duidelijk overzicht aangetoond dat en hoe uit de overzichten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] valt te herleiden wat appellant per gewonnen sessie en per maand aan inkomsten uit pokeractiviteiten heeft ontvangen. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij over de te beoordelen periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A.M. Overbeeke en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD