ECLI:NL:CRVB:2016:2673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
14/4688 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor werkzaamheden als coffeeshopmedewerker

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die werkzaam was als coffeeshopmedewerker. Appellant meldde zich op 12 april 2012 ziek vanwege schouderklachten, pijnlijke voeten en problemen met een rokerige werkomgeving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een ZW-uitkering toe, maar besloot op 18 september 2013 dat hij vanaf 23 september 2013 weer in staat was om zijn werkzaamheden uit te voeren. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland oordeelde vervolgens dat het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was, omdat appellant de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet had bestreden. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn werkzaamheden zwaarder waren dan door het Uwv was vastgesteld, met name het tillen van zware kratten en het naar de kelder brengen van emmers met water.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de medische en arbeidskundige rapporten, die de basis vormden voor het besluit van het Uwv, gevolgd konden worden. De Raad oordeelde dat het tillen van goederen slechts een gering deel van de taken van appellant betrof en dat de vastgestelde beperkingen niet werden overschreden. Bovendien heeft appellant recht op een rookvrije werkplek, conform de huidige regelgeving. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14.4688 ZW

Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 juli 2014, 14/681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in deze zaak heeft, gevoegd met de zaak 14/4687 ZW, plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker in een [branche] toen hij zich op 12 april 2012 ziek meldde wegens schouderklachten, pijnlijke voeten, en problemen met een rokerige werkomgeving. Naar aanleiding van die ziekmelding heeft het Uwv een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2013 heeft het Uwv beslist dat appellant vanaf 23 september 2013 geen recht meer heeft op ZW-uitkering omdat appellant per die datum weer in staat is zijn werkzaamheden als coffeeshopmedewerker uit te voeren. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 18 september 2013 ten grondslag.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 september 2013 is door het Uwv bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet heeft bestreden. De stelling van appellant dat zijn werkzaamheden zwaarder zijn dan het Uwv kan niet worden gevolgd, nu appellant zelf akkoord is gegaan met de beschrijving van zijn werkzaamheden door de arbeidsdeskundige in het rapport van
18 augustus 2013.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn werk wel degelijk zware aspecten bevatte. Dit betrof onder meer het tillen van zware kratten en het naar de kelder brengen van emmers met water. In het rapport van de arbeidsdeskundige zijn de werkzaamheden niet volledig weergegeven.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Op verzoek van de verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige onderzoek gedaan naar de werkzaamheden van appellant. Daartoe heeft de arbeidsdeskundige de werkplek zelf bezocht en gesproken met een collega van appellant. Zijn bevindingen zijn besproken met appellant, waarna de arbeidsdeskundige zijn rapport heeft aangepast. Het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 augustus 2013 geeft een gedetailleerde beschrijving van de werkzaamheden en de functiebelasting. Blijkens het gespreksverslag van 18 september 2013 heeft appellant ook gesteld zich te kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts in zijn rapport van 7 augustus 2013 vastgestelde belastbaarheid.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de medische en arbeidskundige rapporten, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, gevolgd kunnen worden, wordt onderschreven. Wat door appellant aan medische gegevens is ingebracht kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Er bestond een volledig beeld van de inhoud van de werkzaamheden van appellant. Het tillen van goederen betrof slechts een gering deel van de taken van appellant, naast zijn hoofdtaak (90%) als verkoper van softdrugs. Daarbij werden de vastgestelde beperkingen voor zwaar tillen en werken boven schouderhoogte niet overschreden. Volgens werkgever wordt er in de [branche] niet meer gerookt. Appellant heeft ook, gelet op de huidige regelgeving, recht op een rookvrije werkplek.
4.4.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB