ECLI:NL:CRVB:2016:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
14/4687 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na niet-naleving re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als algemeen medewerker werkzaam was, had zich op 12 april 2012 ziek gemeld vanwege schouderklachten en andere gezondheidsproblemen. De bedrijfsarts concludeerde dat de appellant in staat was om vier uur per dag licht werk te verrichten. Ondanks deze conclusie heeft de appellant niet gereageerd op oproepen van zijn werkgever om zijn werkzaamheden te hervatten, wat leidde tot opschorting van zijn loon.

De kantonrechter ontbond op 6 juni 2013 de arbeidsovereenkomst, omdat de appellant niet had meegewerkt aan zijn re-integratie. Het Uwv weigerde vervolgens de ZW-uitkering aan de appellant, omdat hij zich niet had gehouden aan de re-integratieverplichtingen. Het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat de appellant een benadelingshandeling had gepleegd, wat een blijvend gehele weigering van de uitkering rechtvaardigde.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de appellant geen medisch onderbouwde argumenten had aangedragen voor zijn handelwijze en dat hij zich schuldig had gemaakt aan een benadelingshandeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4687 ZW
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 juli 2014, 14/682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in deze zaak heeft, gevoegd met de zaak 14/4688 ZW, plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als algemeen medewerker in een [naam branche]. Op 12 april 2012 heeft hij zich ziek gemeld wegens schouderklachten, pijnlijke voeten, en problemen met een rokerige werkomgeving. In zijn rapport van 5 juni 2012 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat appellant inzetbaar is voor vier uur per dag in licht werk, zonder zware belasting en zonder zwaar tillen, dragen, trekken en duwen. De werkgeefster van appellant heeft vervolgens appellant opgeroepen om per 24 november 2012 het werk te hervatten voor drie uur per dag in werkzaamheden die voldoen aan de door de bedrijfsarts geformuleerde criteria. Nadat appellant aan die oproep geen gehoor had gegeven, en ook niet aan een vervolgoproep, heeft werkgeefster de loonbetaling opgeschort.
1.2.
Appellant heeft vervolgens een deskundigenoordeel aan het Uwv gevraagd. Op 17 januari 2013 heeft de verzekeringsarts J.H.M. Peters gerapporteerd. Deze is van oordeel dat het beleid van de bedrijfsarts te begrijpen is. Ook de verzekeringsarts acht werkopbouw met als doel volledige werkhervatting vanuit medisch oogpunt acceptabel.
1.3.
Op verzoek van werkgeefster heeft de kantonrechter te Groningen bij beschikking van
6 juni 2013 de arbeidsovereenkomst tussen werkgeefster en appellant per 1 juli 2013 ontbonden. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat appellant zich had dienen te conformeren aan het advies van de bedrijfsarts. Appellant heeft zonder redelijke grond geweigerd medewerking te verlenen aan de hem gegeven voorschriften om zijn arbeid gedeeltelijk te hervatten.
1.4.
Appellant heeft een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aangevraagd, omdat hij sinds
12 april 2012 arbeidsongeschikt zou zijn.
1.5.
Bij besluit van 12 augustus 2013 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 1 juli 2013 ZW-uitkering te verstrekken. Daartoe is overwogen dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden omdat appellant niet heeft meegewerkt aan zijn
re-integratie. Daardoor doet appellant een onnodig beroep op de ZW.
1.6.
Het door appellant tegen het besluit van 12 augustus 2013 gemaakte bezwaar is door het Uwv bij beslissing op bezwaar van 20 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, omdat appellant ondanks meerdere adviezen, verzoeken en sommaties niet (deels) in de eigen arbeid heeft hervat, zonder dat daaraan medisch valide argumenten ten grondslag lagen. Het bestreden besluit is mede genomen op grond van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2013.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat appellant een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd. Van appellant had verwacht mogen worden dat hij zich zou inspannen om terug te keren naar zijn werk. Het niet nakomen van deze verplichting kan appellant in overwegende mate worden toegerekend, zodat er geen sprake is van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten en een blijvend gehele weigering van de uitkering op goede wettelijke gronden berust.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een verminderde verwijtbaarheid, omdat de behandelende artsen diverse beperkingen hebben aangenomen bij appellant.
3.2.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven alsmede de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. Appellant heeft op geen enkele wijze gehoor gegeven aan de adviezen van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts, die gemotiveerd hebben aangegeven mogelijkheden te zien voor een geleidelijke werkhervatting. Appellant heeft voor zijn handelwijze geen (medisch onderbouwde) argumenten aangevoerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan een benadelingshandeling, die een blijvend gehele weigering van de uitkering rechtvaardigt.
3.3.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.W. Akkerman en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB