ECLI:NL:CRVB:2008:BD2760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2019 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invaliditeit van een militair en de toepassing van de WPC-schaal

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van een overleden militair, die in verband met een aandoening van de lendenwervelkolom een invaliditeitspensioen hebben aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2008 uitspraak gedaan over de berekening van de mate van invaliditeit. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. K.I. Meijerink, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2007, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris van Defensie, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Geldof van Doorn, heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft vastgesteld dat aan de betrokkene, die in 2005 is overleden, een militair invaliditeitspensioen was toegekend, berekend naar een invaliditeitspercentage van 50%. Na bezwaar is dit percentage verhoogd naar 70%, maar de appellanten zijn van mening dat dit niet correct is. De Raad heeft de bevindingen van het medisch onderzoek, uitgevoerd door de verzekeringsarts P.G. Verkerk, in overweging genomen. De Raad concludeert dat de invaliditeit van de lendenwervelkolom met 60% niet ondergewaardeerd is en dat de WPC-schaal slechts als richtlijn geldt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de WPC-schaal in de beoordeling van invaliditeit en de vrijheid van de staatssecretaris om deze richtlijn naar eigen inzicht toe te passen. De Raad onderschrijft de conclusies van de rechtbank en bevestigt dat de invaliditeit van de betrokkene correct is vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.

Uitspraak

07/2019 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de erven van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2007, 05/7263 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 22 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep doen instellen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Daar zijn appellanten verschenen bij gemachtigde mr. K.I. Meijerink, verbonden aan de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. De staatssecretaris heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1. Aan [Betrokkene], overleden [in] 2005 (hierna: betrokkene), is een militair invaliditeitspensioen toegekend in verband met een aandoening van de lendenwervel-kolom, waarvan is aanvaard dat deze in verergerend verband staat met de uitoefening van de militaire dienst. Dit pensioen is gerekend vanaf 11 maart 2003 berekend naar een mate van invaliditeit van 50%. Bij besluit van 6 januari 2005, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 september 2005, heeft de staatssecretaris te rekenen vanaf 20 juli 2003 dit pensioen berekend naar een mate van invaliditeit van in totaal 70%, te weten 60% voor de aandoening aan de lendenwervelkolom en 10% voor een psychische aandoening. Daartoe is overeenkomstig na militair geneeskundig onderzoek uitgebrachte medische adviezen overwogen dat er geen aanleiding is om de mate van invaliditeit van de aandoening van de lendenwervelkolom op 70% in plaats van 60% vast te stellen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellanten tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen - kort weergegeven - dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het vanwege de staatssecretaris verrichte medisch onderzoek, die door de verzekeringsarts
P.G. Verkerk bij schrijven van 20 april 2005, 19 juli 2005 en 28 februari 2006 zijn onderschreven. Voorts achtte de rechtbank geen termen aanwezig appellanten te volgen in hun opvatting dat het door gedaagde in het onderhavige geval gehanteerde nummer 0422 van de WPC-schaal met een daarbij horend invaliditeit van 70%, alleen volledig van toepassing kan zijn.
3.1. De Raad kan het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen geheel onderschrijven. Daarbij stelt de Raad voorop dat naar vaste rechtspraak de WPC-schaal slechts als richtlijn geldt en dat het de staatssecretaris vrijstaat de betrokken codes ook partieel en/of vergelijkenderwijs van toepassing te achten. Evenals de rechtbank gaat de Raad uit van de juistheid van de bevindingen bij het op 8 september 2004 bij betrokkene verrichte militair geneeskundig onderzoek, waaruit mede op basis van door de arts dr. A.R. Koomen verricht specialistisch medisch onderzoek naar voren komt dat bij betrokkene sprake is van een fixatie van de onderrug. Naar blijkt uit het door de staatssecretaris ten behoeve van de gedingvoering in eerste aanleg bij de rechtbank ingezonden schrijven van 28 februari 2006 van de verzekeringsarts P.G. Verkerk is deze toestand te vergelijken met een operatief vastgezette onderrug (toestand na spondylodese). Deze toestand wordt, zoals deze verzekeringsarts schrijft, met toepassing van nummer 0414 van de WPC-schaal (ankylose in gunstige stand) gewaardeerd met een invaliditeit van 20%, terwijl een ankylose in ongunstige stand, waarvan bij betrokkene geen sprake is, met toepassing van nr. 0413 van de WPC-schaal wordt gewaardeerd met een invaliditeit van 40%.
3.2. Met deze nadere toelichting van de zijde van de staatssecretaris kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat de invaliditeit van betrokkene voor de aandoening van zijn lendenwervelkolom met een invaliditeitspercentage van 60 bepaald niet is ondergewaardeerd.
4. Gezien het voorgaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD