ECLI:NL:CRVB:2016:2644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14/1668 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet (ZW). De Raad had eerder op 4 maart 2015 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:789) waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd opgedragen om een gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van een verzekeringsarts, waarin werd gesteld dat de Standaard Verminderde Arbeidsduur niet leidde tot een urenbeperking voor appellante.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Uwv in zijn rapport van 7 april 2015 niet voldoende gemotiveerd heeft waarom appellante haar functie bij [X.] niet volledig zou kunnen vervullen. De Raad heeft ook verwezen naar een eerder rapport van een andere verzekeringsarts, R. Konsten, die had geconcludeerd dat er geen reden was voor een urenbeperking. De Raad heeft overwogen dat het Uwv moet beslissen op de aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de ZW, en dat daarbij de combinatie van functies van appellante in aanmerking moet worden genomen.

Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het bestreden besluit nu berust op een toereikende medische grondslag, en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op een totaal van € 4.837,95. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/1668 ZW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 februari 2014, 13/2048 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 4 maart 2015 tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:789).
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 10 april 2015 een rapport van een verzekeringsarts ingezonden.
Appellante heeft op dat rapport gereageerd.
De Raad heeft bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Het Uwv is in de gelegenheid gesteld het in overweging 4.4 van de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen.
1.3.
Het Uwv meent het gebrek te hebben hersteld met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.L. Waasdorp van 7 april 2015. Appellant deelt deze visie niet.
2.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.2.
In het rapport van 7 april 2015 is gesteld dat door de bedrijfsarts niet gemotiveerd is waarom appellante haar functie bij [X.] niet volledig (voor 20 uur per week) zou kunnen vervullen. Een medisch redengevend rapport daarvoor ontbreekt. Verwezen wordt voorts naar het rapport van verzekeringsarts R. Konsten van 27 februari 2013, die appellante op die dag, derhalve kort voor de datum in geding, heeft gezien, en gemotiveerd heeft aangegeven dat er geen reden is voor een urenbeperking, ook niet voor de totale maatgevende arbeid van 31 uur per week.
2.3.
Over de stelling van appellante dat (de verzekeringsarts van) het Uwv niet bevoegd zou zijn een oordeel te geven over de arbeids(on)geschiktheid van appellante voor haar functie bij [X.], wordt overwogen dat het Uwv dient te beslissen op de aanvraag van appellante om uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), voortvloeiende uit het recht van appellante op uitkering ingevolge de werkloosheidswet (WW). Bij die door het Uwv te nemen beslissing is, zoals is overwogen in de tussenuitspraak, maatstaf voor het begrip zijn arbeid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW, de combinatie van de functie bij [X.] voor 20 uur per week met de functie bij de groothandel in tabakswaren voor 11 uur per week. Bij de tussenuitspraak is het Uwv ook nadrukkelijk opgedragen dat toetsingskader (alsnog) te hanteren. Er is geen wettelijke basis voor de stelling dat het Uwv in het kader van de uitvoering van artikel 19 van de ZW verplicht zijn zou het oordeel van de bedrijfsarts van [X.] te volgen, die zijn rol vervult in het kader van de uitvoering van artikel 629 van het Burgerlijk Wetboek.
2.4.
In het rapport van 17 april 2015 is verder uitvoerig gemotiveerd dat toepassing van de in de verzekeringsgeneeskunde geldende Standaard Verminderde Arbeidsduur niet leidt tot de conclusie dat er in casu sprake zou moeten zijn van een urenbeperking.
2.5.
Met het rapport van 17 april 2015 is alsnog een gemotiveerde, begrijpelijke, en consistente onderbouwing gegeven van het bestreden besluit. Daarbij is de motivering toegespitst op de in geding zijnde datum, 4 maart 2013, met toetsing van alle actuele medische gegevens. Er is niet uitgegaan van verouderde gegevens. Dat in het rapport van
7 april 2015 de medische situatie van appellante (ook) in een historisch perspectief is geplaatst doet daar niet aan af.
2.6.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit, met de motivering in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 april 2015, nu ook berust op een toereikende medische grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 2.232,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, € 2.594,79 voor de werkzaamheden van rapporten van Triage Medisch Adviesbureau, en € 11,16 voor reiskosten. Van proceskosten in de bezwaarfase is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.837,95.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en E.W. Akkerman en W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) P. Boer
IvR