ECLI:NL:CRVB:2016:2625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
15-576 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herleving van WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering van appellant niet te herleven, heeft bevestigd. Appellant ontving vanaf 1 januari 2013 een WW-uitkering, maar na een periode van ziekte ontving hij tijdelijk een Ziektewet-uitkering. Na zijn ontslag op 26 maart 2014 verzocht hij om herleving van zijn WW-uitkering, maar het Uwv weigerde dit op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld, maar bevestigde uiteindelijk de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellant betoogde dat hij onder druk stond en niet in staat was om de gevolgen van zijn ontslagname te overzien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn ontslag niet verwijtbaar was. De Raad concludeerde dat er geen acute noodzaak was voor ontslag en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn keuzes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/576 WW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 december 2014, 14/4434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Simons, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Appellant en mr. Simons zijn verschenen. Tevens heeft appellant namens hem het woord laten voeren door zijn zus,
[X.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving met ingang van 1 januari 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Van 10 september 2013 tot 2 december 2013 heeft appellant in verband met ziekte een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. De
WW-uitkering is herleefd met ingang van 2 december 2013.
1.2.
Appellant is met ingang van 10 februari 2014 voor 40 uur per week bij [naam werkgeefster]. (werkgeefster) in dienst getreden als medewerker technische dienst in [naam bedrijf]. Op 26 maart 2014 heeft appellant ontslag genomen en het Uwv gevraagd om herleving van zijn WW-uitkering. Als reden voor de ontslagname heeft hij opgegeven dat de werksituatie onwerkbaar en onmenselijk was, dat hij het werk niet leuk vond, het hotel niets voor hem was en hij moest werken met spullen van 25 jaar oud.
1.3.
Bij besluit van 31 maart 2014 heeft het Uwv bepaald dat aan de voorwaarden voor herleving is voldaan, maar dat de WW-uitkering met ingang van 26 maart 2014 niet aan appellant wordt uitbetaald, omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 maart 2014 is bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2014 ten grondslag gelegd, waarin is geconcludeerd dat er voor appellant geen acute medische noodzaak was om het dienstverband te beëindigen en dat appellant ten tijde van zijn ontslagname niet in een zodanig toestand verkeerde dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. De door appellant genoemde, in 1.2 weergegeven redenen voor zijn ontslagname waren voor het Uwv onvoldoende om vast te stellen dat voortzetting van het dienstverband niet van appellant kon worden gevergd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard omdat het onzorgvuldig was voorbereid doordat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie had ingewonnen bij de Jellinek-kliniek. Omdat informatie daarvan in beroep is overgelegd door appellant en de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop heeft gereageerd, heeft de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten konden worden. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. Zij heeft haar oordeel gebaseerd op de overgelegde medische informatie, waaronder een neuropsycho-fysiologisch rapport van 30 september 2014. Voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit door de rechtbank. Appellant heeft betoogd dat hij in feite veel te snel na zijn uitval in juni 2013 weer is gaan werken, dat een voltijdse baan te zwaar was en dat de sfeer op het werk vijandig en dreigend was. Naar aanleiding van een opmerking over zijn haardracht op 26 maart 2014 heeft appellant in een toestand van “kortsluiting in zijn hoofd”, een oncontroleerbare impuls, ontslag genomen. De werkgeefster heeft hem toen een formulier laten tekenen, maar heeft hem niet gewezen op de consequenties van de ontslagname. Appellant meent dat de ontslagname in de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar was. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij na zijn ontslagname geen goed juridisch advies heeft gekregen en daardoor niet tijdig actie heeft ondernomen om te pogen de ontslagname terug te draaien. Appellant heeft verder gesteld dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de redenen van zijn ontslagname en hij heeft opnieuw verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 3.1 en 3.2 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer niet langer werkloos is. In artikel 21, eerste lid, van de WW, voor zover hier van belang, is bepaald dat, indien het recht op uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel b, geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens de omstandigheid die tot dat eindigen heeft geleid heeft opgehouden te bestaan, het recht op uitkering herleeft, voor zover geen nieuw recht op uitkering bestaat.
4.2.
Aan de voorwaarden voor herleving van het recht op WW-uitkering van appellant met ingang van 26 maart 2014 is voldaan. Het Uwv heeft terecht onderzocht of de herleefde uitkering geldend gemaakt kon worden en in dat kader bezien of de ontslagname van appellant tot verwijtbare werkloosheid heeft geleid.
4.3.
Hoewel de sfeer op het werk, zoals door appellant geschetst en zoals deze door hem werd ervaren, verre van aangenaam was en begrijpelijk is dat appellant niet langer bij werkgeefster wilde blijven, was er gelet op de beperkte feitelijke onderbouwing van de gestelde onaangename werksfeer op 26 maart 2014 geen acute noodzaak om ontslag te nemen. Dat van hem niet kon worden gevergd nog langer in dienst te blijven en – bijvoorbeeld – vanuit die positie naar ander werk te zoeken is niet gebleken. Hieruit volgt dat de dienstbetrekking is beëindigd op verzoek van appellant zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van appellant kon worden gevergd.
4.4.1.
Met betrekking tot de vraag of en in hoeverre de werkloosheid appellant is te verwijten wordt voorop gesteld dat het aan appellant is om zijn stelling te onderbouwen dat de ontslagname hem niet kan worden aangerekend. Uit de informatie van de Jellinek kliniek die appellant heeft overgelegd kan niet worden afgeleid dat appellant zijn impulsen niet onder controle heeft. Uit een neuropsycho-fysiologisch onderzoek op 19 augustus 2014 is,
integendeel, naar voren gekomen dat appellant:
“voldoende een in gang gezette en impulsieve reactie kan onderdrukken. Ook is hij voldoende in staat om op de juiste informatie te reageren wanneer er tegenstrijdige informatie aanwezig is (hij is flexibel). Zijn gedragsproblemen kunnen niet verklaard worden door problemen in de impulscontrole. De impulscontrolefuncties zijn intact.”
Appellant heeft gesteld dat bovengenoemd onderzoek in een rustige en veilige omgeving heeft plaatsgevonden en daarom geen representatief beeld geeft van zijn handelen in een werksituatie als bij werkgeefster. Ook indien die stelling juist is, dan heeft appellant daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij niet-verwijtbaar zijn impulsen niet onder controle zou hebben. Appellant is er dan ook niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zijn op 26 maart 2014 ontstane werkloosheid niet aan hem is te verwijten. Voor het benoemen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.4.2.
Appellant heeft nog gesteld dat hij veel te snel en in een te grote omvang weer aan het werk is gegaan, dat werkgeefster hem had moeten wijzen op de consequenties van zijn ontslagname en dat hij juridisch niet juist is geadviseerd over de ontstane situatie. Dit betoog kan appellant niet baten, omdat niet is gebleken dat hij nog ziek was toen de ZW-uitkering eindigde en omdat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn indiensttreding met ingang van
10 februari 2014, zijn ontslagname op 26 maart 2014 en de adviezen van door hem ingeschakelde personen.
4.5.
Uit 4.3 tot en met 4.4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.M.M. van Dalen.

JL