ECLI:NL:CRVB:2016:2625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake herleving van WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering van appellant niet te herleven, heeft bevestigd. Appellant ontving vanaf 1 januari 2013 een WW-uitkering, maar na een periode van ziekte ontving hij tijdelijk een Ziektewet-uitkering. Na zijn ontslag op 26 maart 2014 verzocht hij om herleving van zijn WW-uitkering, maar het Uwv weigerde dit op basis van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld, maar bevestigde uiteindelijk de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Appellant betoogde dat hij onder druk stond en niet in staat was om de gevolgen van zijn ontslagname te overzien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn ontslag niet verwijtbaar was. De Raad concludeerde dat er geen acute noodzaak was voor ontslag en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn keuzes. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.