4.1.Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, eerste zin van de ZW dient ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in de artikelen 9, 10 of 12 van de ZW, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid te worden verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. De tweede zin van het vijfde lid luidt: “In afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.”
4.2.1.Aangezien de arbeidsovereenkomst van appellante van rechtswege is geëindigd op
1 juli 2013 tijdens haar ziekte en zij vervolgens geen werkgever meer had, is het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, eerste zin van de ZW van toepassing. De tweede zin van artikel 19, vijfde lid is in dit geval niet van toepassing omdat niet is voldaan aan het daarin gehanteerde uitgangspunt dat appellante arbeidsgeschikt was voor het andere werk dat ten minste zes maanden werd verricht. Nu appellante haar werk niet kon doen voor twaalf uur, kon ze dat ook niet doen voor 20 uur waardoor de maatstaf twaalf uur blijft. Het Uwv heeft dan ook een juiste maatstaf arbeid gehanteerd door uit te gaan van de [functie A] met een omvang van twaalf uren, te verrichten bij een soortgelijke werkgever.
4.2.2.Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 januari 2015 blijkt dat deze de arbeid heeft onderzocht en contact heeft gehad met een personeelsadviseur van het woonzorg en behandelcentrum van de locatie [lokatie 2], die een beschrijving van de functie [functie A] heeft overgelegd en heeft toegelicht dat de functie van appellante hetzelfde is gebleven, dat de verzorgende taak tenminste 60 tot 70% van het totale pakket behelst en dat dit zwaar fysiek werk is. In de functiebeschrijving, onder de kop “Inconveniënten”, staat onder andere: “Fysieke belasting door veel lopen, vaak tillen en bukken tijdens de verzorging. Hierbij kan deels teruggevallen worden op hulpmiddelen.”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat de door de personeelsfunctionaris gegeven beschrijving overeenkomt met de kenmerkende fysieke belasting van een vijftal soortgelijke functies uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS).
Geschiktheid tot het verrichten van haar arbeid
4.3.1.Beoordeeld moet worden of appellante op 7 oktober 2013 in medisch opzicht geschikt was voor haar arbeid als [functie A] voor twaalf uur per week. Niet in geschil is dat de fibromyalgie, hypermobiliteit en de bekkeninstabiliteit al voor de aanvang van het eerste dienstverband met de Stichting Zorggroep Plantein aanwezig waren. Appellante heeft ondanks deze aandoeningen de werkzaamheden kunnen verrichten. Appellante heeft geen medische gegevens ingediend waaruit is gebleken dat de beperkingen die uit de bovenstaande aandoeningen voortvloeiden zijn toegenomen na 2 juli 2012.
4.3.2.Een orthopedisch chirurg heeft op 10 september 2012 vastgesteld dat er sprake is van patellafemorale pijn/retro patellaire chondropathie (RPCP). In het rapport van 9 december 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de RPCP bij gemiddeld belasten leidt tot slijtage van de knie en dat ook bij fibromyalgie het devies is te streven naar een balans tussen belasting en belastbaarheid. Kniebelasting is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk, maar wegens het overgewicht van appellante dient regelmatig grondbereik beperkt geacht te worden omdat opstaan vanuit grondbereik voor haar zwaar tillen vanuit de knieën betekent. Voor activiteiten zoals staan en lopen, lopend of staand tillen of dragen, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen, uitgaande van een normale belasting.
4.3.3.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 februari 2015 toegelicht dat, als appellante de belasting als genoemd in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoemde vijf vergelijkbare functies zou moeten uitoefenen, er sprake is van overbelasting. Dit is echter in de maatgevende arbeid volgens de verzekeringsarts niet het geval, omdat er bij tillen kan worden teruggevallen op tilliften en omdat knielen of hurken is te voorkomen of flink is te beperken door het gebruik van hulpmiddelen. Bij het aantrekken van kousen en het strikken van veters kan knielen/hurken bijvoorbeeld voorkomen worden door gebruik te maken van een bankje. Ook is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorstelbaar dat het aantrekken van steunkousen of de verzorging van teennagels plaatsvindt terwijl de cliënt (nog) in bed ligt. Naar willekeurige schatting is de belasting knielen/hurken volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met minstens 80% te reduceren door aanpassing van de werkwijze of gebruikmaking van eenvoudige hulpmiddelen. Het resterende beroep op knielen/hurken kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beschreven medische toestand mogelijk worden geacht, zeker omdat bij grondbereik door te knielen de aangedane knie relatief ontzien kan worden.
4.3.4.Uit 4.2.2 volgt dat in de functie van [functie A] sprake is van zware fysieke arbeid en de functie bij bepaalde werkzaamheden een normale belasting te boven gaat. Deze belasting is inherent aan deze functie, ook bij een soortgelijke werkgever. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in 4.3.3 waarom de functie voor appellante niettemin niet te belastend is wat betreft de kniebelasting, is niet overtuigend. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden zodanige aanpassingen van de werkwijze voorgesteld dat deze voor appellante niet als reëel worden beschouwd. Zo lijkt het niet werkbaar om een cliënt uit bed te halen voor een douche en vervolgens weer in bed te leggen voor het aantrekken van steunkousen. De door de verzekeringsarts voorgestelde aanpassingen zien bovendien niet slechts op een enkel onderdeel maar beslaan nagenoeg het gehele werkgebied binnen de functie.