ECLI:NL:CRVB:2016:2531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
13/1707 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de status als oorlogsslachtoffer en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2016 uitspraak gedaan over de vaststelling van de status van appellant als oorlogsslachtoffer in de zin van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellant, geboren in 1943 in het voormalig Nederlands-Indië, heeft in zijn beroepsprocedure aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid ten onrechte is vastgesteld op 20% en dat zijn Melkertbaan niet als passende arbeid had mogen worden aangemerkt. De Raad heeft vastgesteld dat de mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid als gevolg van oorlogsletsel op 20% is vastgesteld, met een uitkeringspercentage van 10%. Appellant heeft eerder een aanvraag ingediend voor erkenning als burgeroorlogsslachtoffer, waarbij hij gedeeltelijk gegrond verklaarde besluiten heeft ontvangen, maar zijn verzoek om een periodieke uitkering is afgewezen. De Raad heeft de besluitvorming van verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, als voldoende zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd beoordeeld. De medische adviezen van A.J. Maas en G.M. Van der Molen zijn als basis voor de besluitvorming gebruikt, waarbij de Raad geen aanleiding heeft gevonden om aan de medische beoordeling te twijfelen. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1707 AOR
Datum uitspraak: 7 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014, 583), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de
- voormalige - CAOR verstaan.
Namens appellant heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 februari 2013, kenmerk 0000680/CAOR (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Appellant en
mr. Schenkhuizen zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1943 in het toenmalig Nederlands-Indië. Hij heeft vanaf 1965 gewerkt als automonteur bij diverse garagebedrijven. In 1985 is hij ontslagen. Vanaf 1989 tot aan zijn pensionering in 2008 heeft hij fulltime gewerkt in een Melkertbaan bij de Molukse Wijkraad en voor de Stichting Behoud Molukse Wijk.
1.2.
In september 2008 heeft appellant een aanvraag ingediend om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Bij besluit van 7 september 2009 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van die wet. Zijn aanvraag om toekenningen is echter afgewezen. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij besluit van
19 maart 2010 gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan appellant zijn een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo, een vergoeding van niet gedekte medische kosten in verband met de psychische klachten, een vergoeding van vervoer in verband daarmee, een vergoeding van huishoudelijke hulp en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer toegekend. Appellant is een periodieke uitkering, een
garantie-uitkering en een aantal vergoedingen in verband met lichamelijke klachten geweigerd. Het tegen dit besluit van 19 maart 2010 ingediende beroepschrift is door de Raad bij uitspraak van 18 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7851, ongegrond verklaard.
1.3.
In mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR. Bij besluit van 22 december 2011 heeft verweerder vastgesteld dat appellant met ingang van 1 mei 2011 is aan te merken als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. De mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid als gevolg van oorlogsletsel is vastgesteld op 20%. Het uitkeringspercentage is bepaald op 10%. Appellant is voorts toegekend een aanspraak op vrije geneeskundige behandeling en verpleging ter zake van het oorlogsletsel naar door de Commissie vastgestelde maatstaven.
1.4.
Bij bestreden besluit is het tegen het besluit van 22 december 2011 gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant met name aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid ondergewaardeerd is en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op meer dan 20 moet worden vastgesteld. Appellant heeft voorts aangevoerd dat zijn Melkertbaan ten onrechte als peilberoep is aangehouden.
2.2.
Verweerder heeft verwezen naar de medische adviezen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen.
3. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 10 van de AOR, voor zover hier van belang, komt in aanmerking voor een periodieke invaliditeitsuitkering hij die naar het oordeel van verweerder ten gevolge van het hem overkomen oorlogsletsel geheel of voor een belangrijk deel ongeschikt is tot het verrichten van hem passende arbeid.
3.2.
Blijkens artikel 18 van de AOR bedraagt de invaliditeitsuitkering:
a. In geval van algehele arbeidsongeschiktheid 50% van de in artikel 16 aangegeven grondslag;
b. In geval van gedeeltelijke ongeschiktheid een percentage van die grondslag overeenkomstig een bijbehorende tabel dan wel naar de mate van de verloren geschiktheid tot werken.
3.3.
Verweerder heeft haar besluitvorming in eerste instantie doen steunen op de bevindingen van haar geneeskundig adviseur A.J. Maas van 20 oktober 2011. Maas komt tot de conclusie dat appellant wat betreft de vier rubrieken die de American Medical Association (AMA) kent, geringe tot matige beperkingen ondervindt in de rubrieken ‘dagelijks functioneren’, ‘sociaal functioneren’ en ‘concentratie, tempo, volharding’. Maas stelt een GAF-score van 65 vast. Dit leidt tot een indeling in klasse II met een invaliditeitspercentage van 30 aangezien vooral de beperkingen in concentratie, doorzettingsvermogen en tempo beperkingen zullen opleveren ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden zoals appellant die tot 2008 voor onder andere de Molukse wijkraad heeft uitgevoerd. Tevens is sprake van een niet causale component, te weten de tweede generatieproblematiek. Deze is geschat op 10%. Op grond van het causale aandeel komt Maas tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 20. Uit het medisch advies van Maas komt voorts naar voren dat de maag-darmklachten niet passen bij de gedurende de oorlog doorgemaakte dysenterie, dat ten aanzien van de gebitsklachten een rode draad vanuit de oorlog ontbreekt en dat ook de overige lichamelijke aandoeningen - staar, spataderen, hooikoorts, suikerziekte, prostaatvergroting, schouder- en voetklachten - zijn toe te schrijven aan leeftijdsgebonden en constitutionele factoren.
3.4.
Verweerder heeft het bezwaarschrift voorgelegd aan een andere geneeskundige adviseur, G.M. Van der Molen. Hij onderschrijft de bevindingen van Maas. De niet onderbouwde GAF-score van 55 door het Sinaï-Centrum in juni 2010, waarover door appellant verder geen medisch inhoudelijke gegevens zijn ingebracht, heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven de door Maas vastgestelde GAF-score van 65 voor onjuist te houden. Deze score komt bovendien overeen met de GAF-score zoals vastgesteld door verzekeringsgeneeskundige
D. Gaasbeek in zijn medische rapportage op grond van het medische onderzoek dat is verricht vanwege de Wubo-aanvraag van appellant.
3.5.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen voldoende zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om het door verweerder op grond van de rapporten van Maas en Van der Molen ingenomen standpunt voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat door appellant geen (nieuwe) medische gegevens zijn aangedragen op grond waarvan aan de medische beoordeling getwijfeld zou moeten worden.
3.6.
Verweerder heeft voorts de door appellant laatst verrichte werkzaamheden voor de Molukse wijkraad, een Melkertbaan, als passende arbeid mogen aanmerken zoals bedoeld in artikel 10 van de AOR. Verweerder is daarmee bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage conform haar beleid uitgegaan van het laatstelijk door appellant uitgeoefende beroep. Hetgeen daarover door appellant is aangevoerd kan evenmin tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit in rechte geen standhoudt.
3.7.
Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD