ECLI:NL:CRVB:2016:2522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-pensioen op basis van ingezetenschap en arbeid in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1948 en van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Hij stelde dat hij tussen 1968 en 27 februari 1972 in Nederland had gewoond en gewerkt. De aanvraag werd echter afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 15 maart 2013, omdat appellant niet kon aantonen dat hij in de genoemde periode in Nederland was ingezetene of arbeid had verricht.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat hij geen bewijs had geleverd van zijn verblijf of werk in Nederland gedurende de relevante periode. De Svb had onderzoek gedaan naar de door appellant genoemde adressen en werkgevers, maar vond geen aanknopingspunten die zijn claims konden onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de periode van 1968 tot 27 februari 1972 in Nederland woonde of werkte. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.