ECLI:NL:CRVB:2016:2467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
15/739 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van politieambtenaar naar functie van senior GGP en geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om de bevordering van een politieambtenaar, appellant, naar de functie van senior GGP. Appellant is sinds 1 maart 1996 werkzaam bij de politieregio en heeft op 9 juli 2013 verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op basis van een beoordeling die niet voldeed aan de geschiktheidseisen. De rechtbank heeft de beroepen van appellant ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling niet in stand kan blijven. De Raad stelt vast dat appellant, op basis van een potentieelinschatting, geschikt is voor de functie van senior GGP. De Raad vernietigt de eerdere besluiten van de korpschef en bepaalt dat appellant met ingang van 1 oktober 2012 moet worden bevorderd naar de functie van senior GGP, met inschaling in salarisschaal 8. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/739 AW
Datum uitspraak: 23 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 december 2014, 14/3504 en 14/5938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Kromhout hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Kromhout nadere gronden van het hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kromhout. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.J. van der Vlist, A.A.W. Hijmering en P. de Vos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 maart 1996 werkzaam als politieambtenaar bij de politieregio
[regio] , thans de [eenheid] . Hij vervult de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782) (circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de afspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld.
1.4.
De politieregio [regio] is in oktober 2012 gestart met de uitvoering van HAP II. De korpsleiding heeft het criterium van een beoordeling ‘boven de norm’ uitgelegd als een beoordeling met als totaaloordeel een 4 (goed, voldoet in ruime mate aan de functie-eisen).
1.5. Nadat appellant in de periode oktober 2012 tot en met december 2012 al te kennen had gegeven daarvoor in aanmerking te willen komen, heeft hij op 9 juli 2013 verzocht om doorstroming naar de functie van senior GGP. Naar aanleiding van dit verzoek is op
5 augustus 2013 een beoordeling opgesteld over het tijdvak augustus 2011 tot en met december 2012, die op 5 november 2013 is vastgesteld. De beoordeling heeft als totaaloordeel een 3 (voldoende, voldoet aan de functie-eisen). In de inleiding van de beoordeling vermeldt de beoordelaar dat appellant ‘ruim voldoende’ functioneert. De hoogst mogelijke score is een 5 (uitstekend, overstijgt de functie-eisen). Daarnaast is, op 5 november 2013, door de beoordelaar een potentieelinschatting gemaakt. Daarin is vermeld dat appellant “een hoger, naastgelegen functie, in het kader van de HAP II aan kan”, dat het gegeven dat “bepaalde competenties lager scoren (...), ligt in de functie van de medewerker, niet in kwaliteiten en capaciteiten” en dat er wat de beoordelaar betreft “geen bezwaar [bestaat] in het bevorderen van medewerker naar hogergelegen functie”.
1.6.
Bij besluit van 18 november 2013 heeft de korpschef afwijzend beslist op het verzoek om doorstroming. Daaraan is ten grondslag gelegd dat uit de beoordeling niet de verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP blijkt.
1.7.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beoordeling en tegen de afwijzing van het verzoek om doorstroming.
1.8.
Bij besluit van 12 mei 2014 heeft de korpschef, na kennisneming van het advies van de Bezwaarschriftencommissie rechtspositionele besluiten politieregio [regio] (Bezwaarschriftencommissie) van 24 februari 2014, het bezwaar gegrond verklaard, de besluiten van 5 november 2013 en 18 november 2013 ingetrokken [lees: herroepen] en de kosten van het bezwaar aan appellant vergoed. De korpschef heeft onder meer het volgende overwogen: “De overwegingen in dit advies worden door mij onderschreven en worden dan ook door mij in zijn geheel overgenomen. (...) Met inachtneming van de overwegingen in het advies zal op korte termijn een nieuwe beoordeling worden opgemaakt. Na vaststelling van die beoordeling zal opnieuw worden beslist op uw verzoek tot bevordering.”
1.9.
Op 15 juli 2014 is een nieuwe beoordeling over de periode augustus 2011 tot en met december 2012 opgemaakt, die op 5 augustus 2014 is vastgesteld. Deze beoordeling heeft als totaaloordeel opnieuw een 3. Aan het slot van de beoordeling is, anders dan in de inleiding van de eerste beoordeling, vermeld dat appellant ‘naar behoren’ functioneert. In vergelijking met de eerste beoordeling is de score voor ‘2. Voldoen aan de RTGP verplichtingen’ verlaagd van een 4 naar een 3 en zijn de scores voor ‘F. Maatschappelijk en omgevingsbewustzijn’ en
‘I. Conflicthanterend vermogen’ verhoogd van een 3 naar een 4. Op 6 augustus 2014 heeft de korpschef het verzoek van appellant om doorstroming opnieuw afgewezen.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank twee beroepen onderscheiden: een beroep tegen het besluit van 12 mei 2014, dat zij van rechtswege mede gericht heeft geacht tegen de nieuwe beoordeling, en een beroep tegen de hernieuwde afwijzing van het verzoek om doorstroming. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en bepaald dat vanwege de onduidelijkheden en onvolkomenheden in het dossier het betaalde griffierecht aan appellant wordt vergoed. De rechtbank volgt appellant niet in zijn betoog dat in de nieuwe beoordeling ten onrechte voorbij wordt gegaan aan het advies van de Bezwaarschriftencommissie en dat het de korpschef, gelet op de bewoordingen van het besluit van 12 mei 2014, niet meer vrijstond om de beoordeling anders dan in positieve zin aan te passen en evenmin om anders dan in positieve zin te beslissen op het verzoek om doorstroming. De rechtbank overweegt dat ongelukkig gekozen bewoordingen in het besluit van 12 mei 2014 de daarop gevolgde nieuwe beoordeling en de nieuwe afwijzende beslissing op het verzoek om bevordering niet reeds op die grond onrechtmatig maken. De rechtbank volgt de korpschef in zijn standpunt dat het advies van de Bezwaarschriftencommissie niet meer inhoudt dan dat de besluiten van 5 november 2013 en 18 november 2013 moeten worden ingetrokken. De rechtbank overweegt vervolgens dat de nieuwe beoordeling in rechte standhoudt en daarmee ook de hernieuwde afwijzing van het verzoek om doorstroming.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop wordt gesteld dat het besluit van 12 mei 2014, de nieuwe beoordeling en de hernieuwde afwijzing van het verzoek om doorstroming gezamenlijk de beslissing op het bezwaar(schrift) van appellant tegen de besluiten van 5 november 2013 en 18 november 2013 inhouden, zodat sprake is van één bestreden besluit (het besluit van 12 mei 2014 zoals aangevuld op 5 augustus 2014 en 6 augustus 2014) en één beroep.
4.2.1.
Niet in geschil is dat het de korpschef na het besluit van 12 mei 2014 niet meer vrijstond om te beslissen anders dan overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriftencommissie. Het geschil spitst zich toe op de uitleg van dat advies.
4.2.2.
De Bezwaarschriftencommissie is tot het oordeel gekomen dat de op 5 november 2013 vastgestelde beoordeling geen stand kan houden. Zij heeft daartoe onder meer overwogen dat, nu in de inleiding bij de beoordeling is vermeld dat appellant ruim voldoende functioneert, onvoldoende inzichtelijk is geworden waarom deze kwalificatie is vertaald naar een totaaloordeel score 3. De beoordeling ziet ten onrechte ook op de door appellant geambieerde functie van senior GGP. De beoordeling dient (alleen) te zien op het functioneren van appellant als generalist GGP bij de Regionale Interventie Eenheid. De verwachte geschiktheid voor bevordering naar de functie van senior GGP dient te worden opgenomen in een potentieelinschatting. Uit de onterecht gehanteerde verwevenheid van de beoordeling en de potentieelinschatting volgt dat de scores die in de beoordeling zijn gewaardeerd met een
score 3, op het niveau van de huidige functie van appellant gewaardeerd hadden moeten worden met een score 4. De beoordeling is gewaardeerd met een score 3, terwijl appellant volgens de potentieelinschatting de hoger, naastgelegen, functie aankan. Deze combinatie ligt niet voor de hand. Immers, bij een medewerker die in de huidige functie niet ten minste goed functioneert, kan in de regel worden aangenomen dat doorstroming naar een hoger, naastgelegen, functieniveau (nog) niet aan de orde kan zijn. De voorliggende uitkomst van de beoordeling, in relatie tot de potentieelinschatting, komt de Bezwaarschriftencommissie dan ook niet logisch voor. Het functioneren van appellant in zijn huidige functie wordt door het korps ook gekwalificeerd als ‘goed’, gezien het gestelde in de beoordeling dat hij ruim voldoende functioneert. Bij de hoorzitting is gesteld dat appellant het goed doet en de beoordeling rekenkundig boven de norm is. Dan is volgens de Bezwaarschriftencommissie een score 4 op zijn plaats. In de vierde alinea van de toelichting bij de potentieelinschatting is te lezen dat appellant geschikt wordt geacht voor een hoger, naastgelegen, functie in het kader van HAP II; dat is de functie van senior GGP.
4.2.3.
Anders dan de rechtbank en de korpschef is de Raad van oordeel dat uit deze overwegingen van de Bezwaarschriftencommissie blijkt dat zij vindt dat - in elk geval - het totaaloordeel in de beoordeling moet worden vastgesteld op een 4 en dat, nu er een positieve potentieelinschatting ligt, appellant voldoet aan de voorwaarden voor doorstroming naar de functie van senior GGP. Dat aan het slot van het advies wel uitdrukkelijk is geconcludeerd dat de besluiten van 5 november 2013 en 18 november 2013 moeten worden herroepen, maar niet ook dat de beoordeling in positieve zin moet worden aangepast, doet geen afbreuk aan de overwegingen van het advies. De korpschef heeft daarom, anders dan hij in het besluit van
12 mei 2014 in het vooruitzicht heeft gesteld, ten onrechte niet beslist in overeenstemming met het advies van de Bezwaarschriftencommissie en het verzoek om doorstroming van appellant van 9 juli 2013 ten onrechte opnieuw afgewezen.
4.3.1.
Voor het vaststellen van de ingangsdatum van de bevordering is het volgende van belang.
4.3.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 15 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3661) heeft overwogen is uit de uitvoeringsafspraken, in onderlinge samenhang bezien, het volgende af te leiden. De ingangsdatum van de bevordering naar de functie van senior GGP is de aanvraagdatum of, in het geval dit eerder is, de datum waarop het bevoegd gezag de afspraken in het kader van HAP II is gaan uitvoeren (uitvoeringsdatum). Indien echter een medewerker al eerder dan op de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum materieel aan alle voorwaarden voldeed, is de ingangsdatum van de bevordering de datum waarop aan die voorwaarden werd voldaan, met dien verstande dat de ingangsdatum niet verder teruggaat dan tot 1 november 2010. Of al op een eerder moment dan de aanvraagdatum of de uitvoeringsdatum sprake was van functioneren boven de norm en verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP zal duidelijk en ondubbelzinnig uit een recente beoordeling moeten blijken. Is dat het geval, dan dient de ingangsdatum van de bevordering op dit eerdere moment, zij het niet vóór
1 november 2010, te worden gesteld. Dit geldt ook als de beoordeling, inhoudende dat geen sprake is van functioneren boven de norm en/of verwachte geschiktheid voor de functie van senior GGP, in rechte geen stand houdt en uit andere stukken duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat al op dat eerdere moment aan de voorwaarden werd voldaan.
4.3.3.
Appellant heeft zijn aanvraag gedaan op 9 juli 2013. De politieregio [regio] is in oktober 2012 gestart met de uitvoering van HAP II. Uit de bewoordingen van de potentieelinschatting blijkt dat appellant de verwachte geschiktheid pas had ten tijde van het vaststellen van de beoordeling op 5 november 2013. Immers is daar vermeld: “Gelet op het huidige functioneren stel ik dat medewerker een hoger, naastgelegen functie, in het kader van de HAP II aan kan.” Nu de uitvoeringsdatum, 1 oktober 2012, voor de aanvraagdatum ligt en niet is gebleken dat appellant al vóór de uitvoeringsdatum aan de voorwaarden voldeed, dient appellant met ingang van 1 oktober 2012 te worden bevorderd en geplaatst in de functie van senior GGP.
5. De Raad komt tot de volgende beslissing.
5.1.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak - met uitzondering van de bepaling over het in beroep betaalde griffierecht - wordt vernietigd, het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
5.2.
Uit 4.2 volgt tevens dat de Raad bepaalt dat de op 5 november 2013 vastgestelde beoordeling wordt aangepast in die zin dat het totaaloordeel wordt vastgesteld op een 4. Gelet op 1.9 bepaalt de Raad tevens dat de verhoging van twee scores van een 3 naar een 4 wordt overgenomen.
5.3.
Uit 4.3 volgt dat de Raad bepaalt dat appellant met ingang van 1 oktober 2012 wordt bevorderd naar de functie van senior GGP, onder gelijktijdige inschaling in salarisschaal 8.
5.4.
De korpschef wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.008,40 (€ 1.984,- voor verleende rechtsbijstand en € 24,40 voor reiskosten in hoger beroep).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepaling over het in beroep
betaalde griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 12 mei 2014 zoals aangevuld op
5 augustus 2014 en 6 augustus 2014;
- herroept het besluit van 5 november 2013 voor zover daarbij voor ‘F. Maatschappelijk en
Omgevingsbewustzijn’, ‘I. Conflicthanterend vermogen’ en als totaaloordeel een score van 3
is vastgesteld en bepaalt dat deze scores worden vastgesteld op 4;
- herroept het besluit van 18 november 2013 en bepaalt dat appellant met ingang van
1 oktober 2012 wordt bevorderd naar de functie van senior GGP, onder gelijktijdige
inschaling in salarisschaal 8;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 248,-
vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.008,40.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) S.W. Munneke

HD