ECLI:NL:CRVB:2016:2463
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het maatmaninkomen bij ziekmelding zonder werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld na een periode van werkloosheid. Appellant had van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2010 gewerkt als activiteitenbegeleider, maar zijn arbeidsovereenkomst was per 1 januari 2011 van rechtswege geëindigd. Na zijn ziekmelding op 12 februari 2013 ontving hij een Ziektewet-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant vanaf 12 maart 2014 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij in staat was meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Den Haag bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het maatmaninkomen te laag was vastgesteld en dat er rekening gehouden moest worden met hogere salarissen voor vergelijkbare functies volgens de CAO Welzijn & maatschappelijke dienstverlening. Het Uwv verwees naar vaste rechtspraak waarin het feitelijk genoten loon als uitgangspunt wordt genomen voor de bepaling van het maatmaninkomen. De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de beoordeling van de aanspraak op ziekengeld aansluit bij de Wet WIA en dat het feitelijk genoten loon van appellant als maatstaf dient. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van deze uitgangspunten en dat de door appellant ingebrachte functies niet vergelijkbaar waren met zijn eigen werk.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.