ECLI:NL:CRVB:2016:2452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
14-5346 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich op 10 september 2013 ziek gemeld met maagklachten, naast bestaande rug- en psychische klachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 22 oktober 2013, werd appellante per 28 oktober 2013 geschikt geacht voor haar werk. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze beslissing ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante in staat was haar werk te hervatten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De Raad wees erop dat de aanvullende stukken van appellante geen nieuw licht op de zaak wierpen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5346 ZW
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 augustus 2014, 14/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016, samen met het onderzoek in zaak 14/4405 WIA. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.F.A. Cadot, advocaat, kantoorgenote van mr. Mattheussens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een stuk in te zenden. Het Uwv heeft dit stuk ingezonden en appellante heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was tot 1 april 2013 als productiemedewerkster voor 25 uur per week werkzaam bij [naam werkgeefster] (werkgeefster). Vanaf 1 april 2013 heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Vanuit deze situatie heeft appellante zich op
10 september 2013 ziek gemeld met maagklachten. Appellante was daarnaast al langere tijd bekend met rugklachten en psychische klachten.
1.2.
Op 22 oktober 2013 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 28 oktober 2013 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van productiemedewerkster. De arts heeft aan appellante een ‘beslissing van arbeidsgeschiktheid’ uitgereikt waarin dit is vastgelegd. Daarbij is tevens vermeld dat vanaf de datum van arbeidsgeschiktheid geen recht meer bestaat op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de gestelde klachten, waaronder de maagklachten. Zij hebben voldoende gemotiveerd waarom appellante desondanks geschikt moest worden geacht om haar eigen werk als productiemedewerkster te verrichten. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat het om lichte werkzaamheden ging, waarbij buigen, bukken of zwaar tillen niet voorkwam.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten. Met name haar maag-, rug- en knieklachten zijn volgens appellante onderschat. Deze klachten zijn volgens haar zo ernstig dat zij niet in staat is haar eigen werk van productiemedewerkster te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Naar appellante ook niet heeft betwist is het Uwv hier terecht uitgegaan van het werk als productiemedewerkster voor 25 uur per week. Ook over de inhoud van dit werk bestaat tussen partijen geen verschil van mening.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat appellante terecht in staat is geacht haar werk van productiemedewerkster weer te verrichten. In hoger beroep heeft appellante een brief van GGZ van 25 februari 2015 en een brief van een psychiater van 2 maart 2015 overgelegd. Deze stukken werpen geen nieuw licht op de situatie van appellante op de datum in geding, 28 oktober 2013. Met name blijkt uit deze stukken niet dat appellante op die datum meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

MO