ECLI:NL:CRVB:2016:2450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
14-4405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de verkorting van de loonsanctie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Ze had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had haar aanvraag afgewezen en een loonsanctie opgelegd aan haar werkgever. Appellante was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies over de belastbaarheid van appellante kon ondermijnen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de loonsanctie terecht was verkort, en de Raad onderschreef dit oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4405 WIA
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2014, 13/4665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2016, samen met het onderzoek in zaak 14/5346 ZW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.F.A. Cadot, advocaat, kantoorgenote van mr. Mattheussens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een stuk in te zenden. Het Uwv heeft dit stuk ingezonden en appellante heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was als productiemedewerkster voor 25 uur per week werkzaam bij
[naam werkgeefster] (werkgeefster). Vanuit dit werk heeft zij zich per 18 mei 2010 ziek gemeld in verband met lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
In januari 2012 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het Uwv aan werkgeefster een loonsanctie opgelegd tot 22 mei 2013. Bij besluit van diezelfde datum heeft het Uwv de behandeling van de
WIA-aanvraag opgeschort. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het Uwv haar bezwaar ongegrond verklaard. Tegen het besluit van
27 juli 2012 heeft appellante beroep ingesteld. Dit beroep is door appellante ingetrokken.
1.4.
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het Uwv het tijdvak van de loonsanctie verkort tot 14 januari 2013. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 17 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zij met ingang van
14 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft tegen dit besluit eveneens bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 12 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 3 december 2012 en 17 januari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Over de aanspraak van appellante op een WIA-uitkering heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Van de zijde van appellante is in beroep geen medische informatie in het geding gebracht. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat de medische belastbaarheid van appellante door het Uwv niet juist in kaart is gebracht. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellante geschikt was te achten voor haar eigen maatgevende arbeid. Gelet hierop heeft het Uwv terecht vastgesteld dat voor appellante per
14 januari 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
2.2.
Over de verkorting van de loonsanctie heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zijn standpunt dat werkgeefster haar tekortkomingen heeft hersteld en dat haar
re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest gebaseerd op rapporten van een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Uit deze rapporten komt naar voren dat werkgeefster heeft getracht appellante te laten opbouwen naar de volledige maatgevende arbeid van 25 uur per week. Toen appellante dit weigerde, heeft werkgeefster het loon gestopt. Werkgeefster heeft appellante goed op de hoogte gehouden van de te nemen beslissingen en de consequenties hiervan. Daarbij heeft werkgeefster appellante uitdrukkelijk geadviseerd om een deskundigenoordeel geschiktheid/ongeschiktheid eigen werk aan te vragen. De rapporten van de arbeidsdeskundigen zijn naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig tot stand gekomen en het Uwv heeft daarmee inhoudelijk overtuigend gemotiveerd dat werkgeefster de tekortkomingen heeft hersteld en dat de re-integratie-inspanningen voldoende zijn geweest. Appellante heeft geen informatie ingebracht op grond waarvan de bevindingen van de arbeidsdeskundigen in twijfel kunnen worden getrokken. Het Uwv heeft dan ook terecht besloten de aan werkgeefster opgelegde loonsanctie te verkorten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd zich niet te kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank, zowel waar het gaat om haar aanspraak op een WIA-uitkering, als waar het gaat om het verkorten van de aan werkgeefster opgelegde loonsanctie. Wat betreft de WIA-uitkering heeft zij aangevoerd dat zij gelet op haar lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat kan worden geacht tot het verrichten van haar eigen maatgevende arbeid. Vooral de ernst van haar psychische problematiek is naar haar mening door het Uwv onvoldoende onderkend. Het gaat om zeer ernstige problematiek, waarbij iedere vorm van stress haar het functioneren onmogelijk maakt. Wat betreft de verkorting van de loonsanctie heeft appellante verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de besluitvorming van het Uwv is gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de beschikking over informatie van de huisarts, GGZ en de behandelend neurochirurg en heeft deze op kenbare en inzichtelijke wijze bij de beoordeling betrokken. Er is geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante niet juist in kaart is gebracht. In hoger beroep heeft appellante een brief van GGZ van 25 februari 2015 en een brief van een psychiater van 2 maart 2015 overgelegd. Deze stukken werpen geen nieuw licht op de situatie van appellante op de datum in geding, 14 januari 2013. Met name blijkt uit deze stukken niet dat appellante op die datum meer beperkt was dan door het Uwv aangenomen. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit om haar niet in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering heeft appellante geen gronden aangevoerd.
4.2.
Wat appellante heeft aangevoerd tegen de verkorting van de loonsanctie vormt een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank hierover en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

MO