ECLI:NL:CRVB:2016:2446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen werknemer
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van de werknemer tegen het loonsanctiebesluit van appellant gegrond verklaard. De werknemer, die sinds 2002 als eerste autotechnicus werkte, had zich in 2011 ziek gemeld vanwege artrose en psychische klachten. De bedrijfsarts concludeerde dat terugkeer in het eigen werk niet mogelijk was en adviseerde een arbeidskundig onderzoek. Appellant stelde dat betrokkene onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot een loonsanctie. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had gemotiveerd waarom hij het advies van de Bezwaar Landelijke Loonsanctie Commissie volgde en niet dat van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de re-integratie-inspanningen van betrokkene onvoldoende waren. Betrokkene en de werknemer stelden dat er wel degelijk voldoende inspanningen waren geleverd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant onvoldoende had aangetoond dat betrokkene niet aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juni 2016.