ECLI:NL:CRVB:2016:2444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ZW- en WW-uitkering wegens ontbreken arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als algemeen directeur van een besloten vennootschap geregistreerd stond, had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) aangevraagd na het faillissement van zijn bedrijf. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de uitkeringen ingetrokken en teruggevorderd, omdat er volgens hen geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en de appellant niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen gezagsverhouding bestond tussen de appellant en de besloten vennootschap, en dat de arbeidsovereenkomst die de appellant had overgelegd valselijk was opgemaakt. De Raad heeft benadrukt dat het aan de appellant was om het bestaan van een arbeidsovereenkomst aannemelijk te maken, wat hij niet heeft kunnen doen. De Raad heeft de bevindingen van het Uwv, die concludeerden dat er geen arbeidsovereenkomst was, onderschreven. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.