ECLI:NL:CRVB:2016:2397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en voldoende medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in 1988 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na herbeoordelingen in 2007 en 2011, waarbij de uitkering ongewijzigd werd voortgezet, heeft het Uwv in 2011 besloten de uitkering per 1 februari 2012 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van psychiater J.H.M. van Laarhoven, die concludeerde dat er geen sprake was van een psychotische stoornis, en op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.
Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de deskundigen, waaronder psychiater J.J. van Os en neuroloog E. Oosterhoff, niet tot een eenduidig beeld leidden. De rechtbank vond dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat er geen objectieve klachten waren die de intrekking van de uitkering konden onderbouwen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank nadere vragen had moeten stellen aan de deskundigen en dat hij niet over het vereiste opleidingsniveau beschikt om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn medische klachten, in staat werd geacht de geselecteerde functies te vervullen op basis van zijn opleidingsniveau en de medische rapporten.