ECLI:NL:CRVB:2016:2301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15-4488 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar LFNP-functie en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie voor twee betrokkenen, die werkzaam waren in de voormalige politieregio's. De korpschef had besluiten genomen over de uitgangspositie van de betrokkenen voor hun toekomstige LFNP-functies, maar deze besluiten werden door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de korpschef onvoldoende was, met name met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule. De Raad heeft echter geoordeeld dat de motivering van de korpschef wel degelijk toereikend was en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was. De Raad heeft vastgesteld dat de door de betrokkenen aangevoerde omstandigheden voortvloeien uit de geldende regelgeving en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de systematiek rechtvaardigen. De Raad heeft het hoger beroep van de korpschef gegrond verklaard en het hoger beroep van betrokkene 1 ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is vernietigd en de beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/4488 AW, 15/4489 AW, 15/4434 AW
Datum uitspraak: 9 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2015, 14/4528 en 14/4237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene 1] te [woonplaats 1] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] te [woonplaats 2] (betrokkene 2)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene 1 heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. Scheggetman een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Betrokkene 1 was werkzaam in de voormalige politieregio [regio] , thans regionale eenheid [eenheid] . Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van betrokkene voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op Operationeel leidinggevende B (schaal 10). Bij besluit van 14 februari 2012 is deze uitgangspositie uitgebreid met het taakaccent CIE-status. Beide besluiten zijn in rechte vast komen te staan.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van betrokkene 1 besloten per peildatum 31 december 2011 tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B, met bijbehorende salarisschaal 10. Omdat er na 31 december 2011 nog een formele wijziging is geweest, is tevens een wijzigingsbesluit LFNP (wijzigingsbesluit) genomen, inhoudende dat de door betrokkene per 1 oktober 2012 uitgeoefende functie van Tactisch Leidinggevende A op basis van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) conform de transponeringstabel (TPT) met ingang van
1 oktober 2012 wordt gewijzigd in de functie van Teamchef B, met bijbehorende salarisschaal 10.
1.4.
Betrokkene 2 was werkzaam in de voormalige politieregio Zeeland, thans regionale eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij besluit van 28 november 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van betrokkene voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op Teamchef B Executieve Taken (schaal 10), met als extra werkzaamheden: werkzaamheden met betrekking tot de AIVD. Bijzondere situatie: Chef informatie SGBO, Regionale Inlichtingendienst.
1.5.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van betrokkene 2 besloten
per peildatum 31 december 2011 tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Teamchef B, met bijbehorende salarisschaal 10.
1.6.
Bij de bestreden besluiten van 12 juni 2014 (betrokkene 1) en 4 juli 2014 (betrokkene 2) zijn de bezwaren van betrokkenen tegen de besluiten van 16 december 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft aan haar oordeel, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
De bestreden besluiten zijn bevoegd genomen.
2.3.
De TPT, opgenomen in een bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), is een algemeen verbindend voorschrift. Aan deze TPT en de Regeling kleven niet zodanige tekortkomingen dat de korpschef dit voorschrift niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4.
De korpschef mocht de Regeling en de TPT analoog toepassen op het wijzigingsbesluit ten aanzien van betrokkene 1.
2.5.
De bestreden besluiten lijden echter aan een motiveringsgebrek voor zover de korpschef heeft geoordeeld dat er geen ruimte is om de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef, als hij een beroep op de hardheidsclausule niet wenst te honoreren, niet kan volstaan met een standaardmotivering, nu uit de gedingstukken niet blijkt dat de consequenties van de matching voor betrokkenen voorzienbaar waren of in overeenstemming zijn te achten met de bedoeling van de onderhandelingspartijen en vervolgens de wetgever. Daarbij dient de korpschef naar het oordeel van de rechtbank te betrekken dat de functie van betrokkenen in de nieuwe organisatie in hun werkgebied niet meer terugkomt, zodat in dat geval een verschraling van taken optreedt.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het hoger beroep van de korpschef
3.1.
Het hoger beroep van de korpschef is gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. De korpschef heeft aangevoerd dat hetgeen door betrokkenen naar voren is gebracht geen onbillijkheid van overwegende aard kan opleveren, terwijl de afwijzing van het beroep op de hardheidsclausule volgens de korpschef in de bestreden besluiten voldoende is gemotiveerd. De korpschef heeft aangevoerd dat de positie van betrokkenen in de op handen zijnde reorganisatie bezien moet worden los van de thans bestreden besluitvorming. Deze beroepsgrond slaagt.
3.2.
De Raad is met de korpschef van oordeel dat de positie van betrokkenen in de op handen zijnde reorganisatie geen betrekking heeft op de overgang naar een functie uit het LFNP en daarom bij de beoordeling of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule geen rol dient te spelen (vergelijk de uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4161).
3.3.
Ook voor het overige heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door betrokkenen naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover betrokkenen zich beroepen op een verschraling van hun taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550.
3.4.
Anders dan de rechtbank en met de korpschef acht de Raad de in de bestreden besluiten gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de door betrokkenen aangevoerde omstandigheden voortvloeien uit de van toepassing zijnde regelgeving en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt op grond waarvan moet worden afgeweken van de uitkomst van de van toepassing zijnde systematiek. De Raad kan de rechtbank al met al niet volgen in haar oordeel dat de bij de bestreden besluiten gehandhaafde weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule onvoldoende is gemotiveerd.
Ten aanzien van het hoger beroep van betrokkene 1
3.5.
Betrokkene 1 heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Regeling en de TPT analoog mochten worden toegepast op het wijzigingsbesluit, nu een juridische grondslag daarvoor ontbreekt. Dit betoog slaagt niet.
3.6.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de TPT, hoewel deze anders dan de rechtbank heeft aangenomen het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
3.7.
Met verwijzing naar zijn uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4098, stelt de Raad voorts voorop dat de wetgever in materiële zin er expliciet voor heeft gekozen om de werking van de Regeling te beperken tot korpsfuncties uitgeoefend tot en met
31 december 2011. De Regeling heeft geen betrekking op korpsfuncties die zijn verworven vanaf 1 januari 2012. Voor het wijzigen van de uitgangspositie van korpsfuncties die vanaf
1 januari 2012 zijn verworven, was op grond van de Regeling geen plaats. Ook kon voor deze functies geen functieonderhoud meer worden aangevraagd. Dat betrokkene 1 bij het besluit van 16 december 2013, als gevolg van de met ingang van 1 oktober 2012 verworven korpsfunctie van Tactisch Leidinggevende A, met ingang van die datum is overgegaan naar de LFNP-functie van Teamchef B (salarisschaal 10), is dan ook het gevolg van de beslissing van de korpschef om de Regeling en de TPT analoog toe te passen.
3.8.
Betrokkene heeft zich op zichzelf niet verzet tegen die analoge toepassing, resulterend in een wijzigingsbesluit per 1 oktober 2012. Betrokkene is echter van opvatting dat de korpschef bij het nemen van het wijzigingsbesluit rekening had moeten houden met zijn feitelijke werkzaamheden, die volgens hem verschillen van de werkzaamheden die behoren tot de LFNP-functie van Teamchef B en die volgens hem tot toekenning van een LFNP-functie in het vakgebied operationeel specialismen had moeten leiden. De Raad deelt die opvatting niet. Daar waar de geldende regelgeving zelfs met formele wijzigingen vanaf 1 januari 2012 geen rekening houdt, is er geen grond de korpschef gehouden te achten om daarnaast ook vermeende verschillen als hiervoor vermeld in zijn besluitvorming mee te nemen (vergelijk de meergenoemde uitspraak van de Raad van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4098).
3.9.
In zijn uitspraak van 21 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:260, heeft de Raad verder, samengevat en voor zover hier van belang, geoordeeld dat de korpschef de Regeling en de TPT analoog heeft mogen toepassen op aanstellingen of wijzigingen in een korpsfunctie vanaf 1 januari 2012. In hetgeen betrokkene 1 in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. Hieruit volgt dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat de Regeling en de TPT door de korpschef in geval van betrokkene 1 analoog mochten worden toegepast.
3.10.
Betrokkene 1 heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in zijn geval niet overeenkomstig de Regeling en de TPT is geschied. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt en dat het hoger beroep van betrokkene 1 niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen ongegrond verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 12 juni 2014 en 4 juli 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel
ew