ECLI:NL:CRVB:2016:230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
13/5776 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die aan appellante was opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen voor haar werknemer N.J. Bakker. Werknemer was op 1 oktober 2009 uitgevallen en had op 30 juni 2011 een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellante op 1 september 2011 geïnformeerd dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de verplichting om het loon van werknemer door te betalen tot 29 september 2012.

Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie in een bestreden besluit van 15 maart 2012. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij voldoende had gekeken naar de re-integratiemogelijkheden binnen haar eigen organisatie, en dat de werknemer niet in een structurele functie was herplaatst.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij wel degelijk had gekeken naar herplaatsingsmogelijkheden, maar dat dit geen resultaat had opgeleverd, mede door een grote reorganisatie. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad benadrukte dat ook in situaties van reorganisatie de volledige re-integratieverplichtingen op de werkgever rusten. De uitspraak bevestigde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij alle interne mogelijkheden had onderzocht voordat zij externe opties overwoog.

Uitspraak

13/5776 WIA
Datum uitspraak: 13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 september 2013, 12/1853 en 12/2534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Barrahmun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader rapport ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waaronder een arbeidskundig rapport van
23 november 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015. Namens appellante is verschenen R.P.P. Aarts, bijgestaan door mr. Barrahmun. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellantes werknemer N.J. Bakker (werknemer) is op 1 oktober 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als technisch verkoopadviseur. Werknemer heeft op 30 juni 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 1 september 2011 heeft het Uwv aan appellante bericht dat appellante onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht. Daarom moet appellante het loon van werknemer doorbetalen tot 29 september 2012.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 september 2011. Bij besluit van 15 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 september 2011 ongegrond verklaard. De zogenoemde loonsanctie op grond van artikel 25 van de Wet WIA blijft gehandhaafd. Daartoe is - kort weergegeven - overwogen dat werknemer op het moment van beoordeling van de re-integratieinspanningen, zijnde
25 augustus 2011, weliswaar bij appellante werkzaamheden verrichtte, maar slechts voor
20 uur per week, en niet in een structurele functie. Er is niet onderzocht of er andere mogelijkheden waren om werknemer binnen het bedrijf van appellante te herplaatsen.
2. De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in het door het Uwv vastgestelde beleid zoals weergegeven in overweging 1 van de aangevallen uitspraak. Er is geen sprake van hervatting in een structurele functie die past bij de mogelijkheden van werknemer. Werknemer moet in staat worden geacht voor 30 uur per week passende werkzaamheden te verrichten. Voorts is appellante onvoldoende nagegaan welke acties nodig waren voor een optimaal
re-integratieresultaat. Niet aangetoond is dat appellante binnen het bedrijf heeft bezien welke functies aanwezig waren en dat er functies zijn onderzocht op de functionele mogelijkheden van werknemer. Appellante heeft zonder deugdelijke grond onvoldoende
re-integratie-inspanningen verricht. Omdat bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was of rekening is gehouden met de KNO-klachten van werknemer wordt het bestreden besluit door de rechtbank vernietigd. Aangezien niet langer tussen partijen in geschil was dat werknemer per einde wachttijd 30 uur per week passend werk kon verrichten, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd wel degelijk te hebben gekeken naar mogelijkheden om werknemer binnen de eigen organisatie te herplaatsen, maar dat dit geen resultaat heeft opgeleverd. Ook heeft appellante in de jaren 2009/2010 een grote reorganisatie moeten doorvoeren, waarbij 80 werknemers zijn afgevloeid.
4.1.
De Raad overweegt als volgt.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar wat de rechtbank in overweging 1 van de aangevallen uitspraak heeft vermeld, met name het daar vermelde Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat werknemer ten tijde als hier van belang niet heeft hervat in een structurele, hem passende functie. Er is daarom geen sprake van een bevredigend resultaat in de zin van het Kader, zodat de vraag beantwoord dient te worden of appellante voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
4.4.
Het besluit om de loonsanctie op te leggen berust op een arbeidskundig rapport van
25 augustus 2011, opgemaakt kort voor het einde van de wachttijd van 104 weken. In dat rapport is geconcludeerd dat appellante behoudens het inzetten van werknemer in niet structurele werkzaamheden geen onderzoek heeft gedaan naar de re-integratiemogelijkheden van werknemer. Appellante is gestart, middels het inschakelen van een outplacementbureau, met het onderzoeken van de mogelijkheden om werknemer buiten het bedrijf van appellante te plaatsen - het zogenoemde spoor 2 -, zonder eerst volledig de interne mogelijkheden te bezien. Ook in een situatie waarin sprake is van afslanking en reorganisatie blijven op een werkgever de volledige re-integratieverplichtingen rusten. In het in bezwaar opgemaakte arbeidskundig rapport heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het rapport van de arbeidsdeskundige onderschreven.
4.5.
Het bestreden besluit kan gedragen worden door de inhoud van de arbeidskundige rapporten. De rapporten zijn mede gebaseerd op door appellante (of haar Arbodienst) aangeleverde probleemanalyse, het plan van aanpak en het actueel oordeel. Uit deze stukken blijkt niet dat appellante naast de inschakeling van werknemer in tijdelijk, aangepast werk, nader onderzoek heeft gepleegd naar re-integratiemogelijkheden in het bedrijf. In het actueel oordeel is expliciet vermeld dat geen arbeidskundig onderzoek is uitgevoerd omdat voorzien werd dat werknemer op den duur in eigen werk zou kunnen hervatten, dat appellante de arbeidsovereenkomst het werknemer wilde beëindigen en een outplacementtraject was ingezet. De in de beroepsfase door appellante ingebrachte Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 4 oktober 2011 is eerst na het loonsanctiebesluit opgemaakt. Bovendien bevat dit rapport geen weergave van arbeidsmogelijkheden in het bedrijf van appellante in relatie tot de beperkingen van werknemer, waaruit inzichtelijk blijkt welke re-integratiemogelijkheden aanwezig zijn. Zoals in het bestreden besluit terecht is overwogen valt onder de
re-integratieverplichting van werkgever ook het aanleveren van voldoende informatie aan het Uwv, teneinde het Uwv in staat te stellen het re-integratietraject te volgen en te beoordelen. Het pas in hoger beroep op 24 november 2015 - 1 dag voor de zitting - ingezonden arbeidskundige rapport van 23 november 2015, waarin een uitvoerig overzicht is gegeven van de re-integratiemogelijkheden in het bedrijf van appellante kan, reeds gelet op de datum van dat rapport in relatie tot de datum in geding, geen gewicht in de schaal leggen met betrekking tot de bij het bestreden besluit gehandhaafde loonsanctie.
4.6.
Gelet op wat in 4.5 is overwogen dient de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) N. Veenstra

TM