ECLI:NL:CRVB:2016:230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie die aan appellante was opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen voor haar werknemer N.J. Bakker. Werknemer was op 1 oktober 2009 uitgevallen en had op 30 juni 2011 een uitkering op basis van de Wet WIA aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellante op 1 september 2011 geïnformeerd dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot de verplichting om het loon van werknemer door te betalen tot 29 september 2012.
Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde de loonsanctie in een bestreden besluit van 15 maart 2012. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij voldoende had gekeken naar de re-integratiemogelijkheden binnen haar eigen organisatie, en dat de werknemer niet in een structurele functie was herplaatst.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij wel degelijk had gekeken naar herplaatsingsmogelijkheden, maar dat dit geen resultaat had opgeleverd, mede door een grote reorganisatie. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De Raad benadrukte dat ook in situaties van reorganisatie de volledige re-integratieverplichtingen op de werkgever rusten. De uitspraak bevestigde dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat appellante niet had aangetoond dat zij alle interne mogelijkheden had onderzocht voordat zij externe opties overwoog.