ECLI:NL:CRVB:2016:228
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling eigen bijdrage voor verblijf in AWBZ-instelling
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de eigen bijdrage die appellante moet betalen voor haar verblijf in een AWBZ-instelling. Appellante, die sinds 2010 in de instelling verblijft, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een besluit van het CAK, dat haar eigen bijdrage per 1 januari 2013 heeft vastgesteld op € 1.840,92 per maand. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Appellante voert aan dat de wetgeving van de AWBZ in strijd is met internationale mensenrechten, dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, en dat er geen overgangsrecht is. Ook stelt zij dat de waarde van haar woning en een stuk grond ten onrechte bij haar vermogen is betrokken, en dat de verhoging van de eigen bijdrage onrechtvaardig is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beroepsgronden van appellante geen doel treffen. De Raad stelt vast dat appellante in het peiljaar vermogen had en dat de eigen bijdrage is berekend volgens de geldende wet- en regelgeving. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de beroepsgronden van appellante af, waarbij hij benadrukt dat de rechter niet de billijkheid van de wet kan beoordelen. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 13 januari 2016.