ECLI:NL:CRVB:2016:227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als ambulant begeleider werkte, heeft zich op 31 januari 2011 ziek gemeld vanwege een acute infectie met multi-orgaanlijden. Na afloop van de wettelijke wachttijd is haar arbeidsongeschiktheid beoordeeld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante een bacteriële infectie heeft gehad, wat heeft geleid tot amputaties van een teenkootje en een vingerkootje. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38% op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellante heeft in bezwaar en beroep gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en heeft medische informatie ingebracht ter ondersteuning van haar standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat de eerder vastgestelde FML niet meer in lijn was met de actuele situatie van appellante en heeft een aangepaste FML opgesteld. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden herhaald en aanvullende medische informatie ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld. De Raad heeft geoordeeld dat de FML van 23 mei 2013 voldoende rekening houdt met de klachten van appellante en dat zij in medisch opzicht geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.