In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen besluiten van het Zorgkantoor, waarbij het persoonsgebonden budget voor de jaren 2012 en 2013 op nihil is vastgesteld en een bedrag van € 15.918,82 is teruggevorderd. Appellante heeft op 10 juni 2013 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit bezwaar is door het Zorgkantoor op 12 februari 2014 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is. Appellante voerde aan dat haar psychische gesteldheid haar verhinderde om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheid dat de post niet tijdig is doorgezonden door haar wettelijk vertegenwoordiger voor rekening en risico van appellante komt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in het bestuursrecht, evenals de verantwoordelijkheden van appellanten en hun vertegenwoordigers in dergelijke procedures.