ECLI:NL:CRVB:2016:2191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 25 juni 2009 ziek meldde na een ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 21 juni 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht op een WIA-uitkering had. Appellant heeft vervolgens een ZW-uitkering ontvangen na zich op 7 november 2013 opnieuw ziek te melden wegens chronische nekklachten en hoofdpijn. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 3 februari 2014, omdat appellant geschikt werd geacht voor arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de beperkingen van appellant geen belemmering vormden voor het vervullen van de geselecteerde functies, zoals parkeerwachter en portier/toezichthouder. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak werd gedaan op 8 juni 2016.