ECLI:NL:CRVB:2015:2277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
13 juli 2015
Zaaknummer
13-5998 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die eerder als beursmedewerker werkte, had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 17 december 2012 geschikt was voor haar eigen werk en weigerde haar ZW-uitkering. Appellante betwistte deze conclusie, onderbouwd door medische klachten zoals een chronisch vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie, en stelde dat het werk te zwaar voor haar was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat appellante geschikt was voor haar eigen werk. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv adequaat was en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk te twijfelen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

13/5998 ZW
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak: 3 juli 2015
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2013, 13/2015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. S. Klootwijk, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als telefonisch medewerker voor 37,29 uur per week. Zij heeft zich met ingang van 10 april 2009 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 1 maart 2011 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 april 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedroeg. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 16 augustus 2011 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellante is in 2011 werkzaam geweest als beursmedewerker voor 32 uur per week. Op 13 december 2011 is zij wegens ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden. Appellante is ziek uit dienst gegaan en heeft een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen. Laatstelijk op 12 december 2012 heeft appellante het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante met ingang van
17 december 2012 geschikt is voor haar eigen werk. Bij besluit van 12 december 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig vastgesteld dat appellante met ingang van 17 december 2012 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 11 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat appellante geschikt is voor het eigen werk van beursmedewerker gedurende 32 uur per week.
3.1.
Appellante heeft haar standpunt in hoger beroep herhaald dat zij ten onrechte hersteld is verklaard voor haar eigen werk. Appellante lijdt aan een chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) en aan fibromyalgie, waardoor zij toegenomen pijnklachten en krachtsverlies heeft. Daarnaast heeft appellante last van cognitieve stoornissen, angsten, ADHD en een depressie. De functie van beursmedewerker kent een te zware belasting voor appellante gelet op haar beperkingen. Het werk in de sociale werkvoorziening bleek ook te zwaar voor appellante, naast de zorg voor haar zieke moeder en haar eigen huishouden. Appellante acht het voorts onzorgvuldig dat het Uwv geen Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en arbeidsmogelijkhedenlijst heeft aangeleverd. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet in staat is haar arbeid te verrichten, heeft appellante een brief van 30 april 2015 van arts I.V. de Jong overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is, onder andere, bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het eigen werk van appellante is het door haar laatstelijk verrichte werk van beursmedewerker gedurende 32 uur per week.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellante op het spreekuur is gezien, dat de informatie uit de behandelend sector bij de beoordeling van appellantes belastbaarheid is meegewogen en dat daarover op inzichtelijk wijze is gerapporteerd.
4.3.
Uit het rapport van 12 december 2012 van de verzekeringsarts blijkt dat de vermoeidheidsklachten en de klachten aan het bewegingsapparaat onveranderd zijn en dat bij onderzoek van appellante door de verzekeringsarts ondanks de geclaimde rugklachten bij onderzoek geen functieafwijking werd geconstateerd. Het eigen werk van appellante betreft geen zwaar rugbelastend werk en heeft voldoende mogelijkheid tot afwisseling in zitten, staan en lopen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich, gelet op ontvangen informatie van de behandelend sector alsmede haar medische bevindingen bij aanvullend onderzoek van appellante op 4 februari 2012, achter de conclusie van de verzekeringsarts geschaard. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellante zowel fysieke als mentale beperkingen ondervindt voor het verrichten van arbeid en dat appellante ondanks recent gevonden geringe rugafwijkingen ongewijzigd voldoende belastbaar is om haar eigen werk uit te oefenen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen, waarbij het standpunt van het Uwv, dat de informatie van arts De Jong niet ziet op de datum in geding, wordt gevolgd.
4.4.
De Raad stelt vast dat het werk van beursmedewerker blijkens de rapporten van de verzekeringsarts van 16 februari 2012 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2013, alsmede aanvullende informatie van de arbeidsdeskundige, licht, administratief / telefonisch / receptiewerk betrof met zeer incidenteel een reis naar de beurs. Er was sprake van een fysiek lichte belasting met voldoende mogelijkheid tot afwisseling van de houding. Er was geen sprake van extra belasting van de rug. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de functie van beursmedewerker daarmee geschikt te achten nu daarin geen belastingen voorkomen die in strijd zijn met de aangenomen beperkingen. Er bestaat, gelet op de beschikbare medische gegevens, geen aanleiding voor twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de datum in geding.
4.5.
Verder wordt de overweging van de rechtbank onderschreven dat het opstellen van een FML bij een beoordeling in het kader van de ZW niet nodig is. Dientengevolge is het opstellen van een arbeidsmogelijkhedenlijst met geselecteerde functies evenmin aan de orde. Zoals ook ter zitting is besproken hebben de verzekeringsartsen zich wel rekenschap kunnen geven van de eerder in het kader van de Wet WIA vastgestelde FML.
4.6.
Hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat de rechtbank moet worden gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M. Crum

JL