ECLI:NL:CRVB:2016:218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loonsanctie en re-integratie-inspanningen onder de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 28 augustus 2014 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 21 oktober 2011, waarin het Uwv de loonsanctie had opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. De werkneemster was sinds 13 januari 2010 arbeidsongeschikt door ernstige longklachten en had op 29 september 2011 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv verlengde het tijdvak van loondoorbetaling met 52 weken, omdat appellante volgens het Uwv zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens voldoende steun boden voor het standpunt van het Uwv. Appellante betwistte dit oordeel en stelde dat er geen re-integratie-inspanningen meer van haar konden worden verlangd, omdat de werkneemster meer dan 80% arbeidsongeschikt zou zijn. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante wel degelijk re-integratie-inspanningen had moeten verrichten, ook al was er geen garantie op een positief resultaat. De Raad oordeelde dat de beoordeling van het Uwv correct was en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 20 januari 2016.