In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die niet alle werkzaamheden had gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had van 10 juni 2013 tot en met 4 augustus 2013 gewerkt, maar had deze werkzaamheden niet tijdig aan het Uwv doorgegeven. Het Uwv had daarop de WW-uitkering herzien en een boete opgelegd van € 1.541,10. De rechtbank had het bezwaar van appellant tegen de boete gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 770,-. Het Uwv had echter in hoger beroep de boete opnieuw vastgesteld op € 390,-, omdat de overtreding als verminderd verwijtbaar werd beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het beroep van appellant op verminderde verwijtbaarheid niet was gehonoreerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 30 juni 2014 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 9 april 2015 ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat de boete van € 390,- passend was, gezien de omstandigheden van de zaak, en dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.984,-. De uitspraak benadrukt de verplichting van de appellant om wijzigingen in zijn situatie tijdig te melden en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.