ECLI:NL:CRVB:2016:2142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
14/4840 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget wegens niet-naleving verplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.M. Holmes, had een indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en ontving een persoonsgebonden budget (pgb). Het Zorgkantoor, CZ Zorgkantoor B.V., heeft echter de verlening van het pgb over 2012 en 2013 ingetrokken, omdat de appellant niet voldeed aan de verplichtingen om het pgb te verantwoorden. Dit leidde tot een besluit van het Zorgkantoor om geen pgb meer toe te kennen aan de appellant, wat door de rechtbank als ongegrond werd verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad bevestigde dat de appellant niet had voldaan aan de bij de verstrekking van een eerder verleend pgb opgelegde verplichtingen, wat het Zorgkantoor verplichtte om de verlening van het pgb te weigeren op basis van artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ. De Raad oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging in deze situatie, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Zorgkantoor het pgb mocht weigeren.

De Raad heeft het hoger beroep van de appellant verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter, en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in aanwezigheid van griffier L.L. van den IJssel.

Uitspraak

14/4840 AWBZ
Datum uitspraak: 8 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
6 augustus 2014, 13/3530 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. Holmes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Holmes. Het Zorgkantoor is vertegenwoordigd door
mr. S.A.M. Clijsen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Het Zorgkantoor heeft in de besluiten van 8 april 2013 de verleningen van het persoonsgebonden budget (pgb) over 2012 en 2013 ingetrokken, omdat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om het pgb over die jaren te verantwoorden.
1.3.
Het Zorgkantoor heeft in een besluit van 5 juli 2013 naar aanleiding van een nieuwe indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg aan appellant meegedeeld hem geen pgb meer toe te kennen. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Het Zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 29 oktober 2013 (bestreden besluit). Het Zorgkantoor heeft zich, onder verwijzing naar artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder k, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa), op het standpunt gesteld dat het pgb moet worden geweigerd, omdat appellant zich niet heeft gehouden aan de bij de verstrekking van een eerder pgb opgelegde verplichtingen. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. In de besluiten van 8 april 2013 heeft het Zorgkantoor de verlening van het pgb over 2012 en 2013 ingetrokken omdat appellant niet aan zijn verantwoordingsverplichtingen heeft voldaan. Die besluiten staan in rechte vast, omdat appellant daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Appellant heeft dus niet voldaan aan de bij de verstrekking van een eerder verleend pgb opgelegde verplichtingen. Het Zorgkantoor was dan ook gehouden om op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rsa de verlening van een pgb te weigeren. Er is bij de toepassing van die bepaling geen ruimte voor een belangenafweging.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld, kort weergegeven, dat het Zorgkantoor wel ruimte heeft de belangen af te wegen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder k (tekst 2013) van de Rsa bepaalt dat het Zorgkantoor de verlening van een netto pgb weigert indien de verzekerde zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder pgb opgelegde verplichtingen.
4.2.
De rechtbank is op de hiervoor weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Zorgkantoor terecht het pgb heeft geweigerd. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Appellant heeft in hoger beroep rechtspraak aangehaald. Dat leidt niet tot een ander oordeel, omdat deze rechtspraak betrekking heeft op andersoortige besluiten dan wel op besluiten genomen op een moment dat artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder k, van de Rsa een ander toetsingskader kende.
4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.L. van den IJssel

MO