In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij de gemeente Enschede, tegen de indeling van haar functie in de generieke functiebeschrijving. Appellante was werkzaam in de functie van [functie 1] en het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft besloten haar functie in te delen in de functiebeschrijving van [functie 2]. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de indeling van appellante in de functie van [functie 2] niet onhoudbaar was, maar er was een motiveringsgebrek geconstateerd. Het college heeft dit gebrek in een nadere motivering hersteld, maar appellante betwist de juistheid van de indeling. De Raad heeft vastgesteld dat de indeling van appellante in de functie van [functie 2] voldoende gemotiveerd is en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functie van appellante operationeel van aard is. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank in de einduitspraak had moeten bepalen dat het college de proceskosten en het griffierecht aan appellante moest vergoeden. De Raad bevestigt de tussenuitspraak van de rechtbank, maar vernietigt de einduitspraak op dit punt en legt het college de kostenveroordeling op.