ECLI:NL:CRVB:2016:2112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
15/4601 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functiewaardering en indeling van ambtenaar bij gemeente Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij de gemeente Enschede, tegen de indeling van haar functie in de generieke functiebeschrijving. Appellante was werkzaam in de functie van [functie 1] en het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft besloten haar functie in te delen in de functiebeschrijving van [functie 2]. Appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de indeling van appellante in de functie van [functie 2] niet onhoudbaar was, maar er was een motiveringsgebrek geconstateerd. Het college heeft dit gebrek in een nadere motivering hersteld, maar appellante betwist de juistheid van de indeling. De Raad heeft vastgesteld dat de indeling van appellante in de functie van [functie 2] voldoende gemotiveerd is en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functie van appellante operationeel van aard is. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de rechtbank in de einduitspraak had moeten bepalen dat het college de proceskosten en het griffierecht aan appellante moest vergoeden. De Raad bevestigt de tussenuitspraak van de rechtbank, maar vernietigt de einduitspraak op dit punt en legt het college de kostenveroordeling op.

Uitspraak

15/4601 AW
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 november 2014, 14/903 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 mei 2015, 14/903 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[Appellante] , te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Aberkrom hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een tweetal hoger beroepen van collega’s van appellante, zaaknummers 15/4579 AW en 15/4596 AW, plaatsgevonden op 21 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aberkrom. Het college werd vertegenwoordigd door C. Jeurink, D.F.J. de Vries, G. van Buren en M. Smeijers. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij de gemeente Enschede in de functie van [functie 1] op het gebied van ruimtelijke ordening en de daarmee samenhangende regelgeving.
1.2.
Het college heeft besloten HR21 als nieuw systeem van functiebeschrijving en
-waardering in te voeren. Bij brief van 12 oktober 2012 heeft het college het voornemen geuit de functie van appellante in te delen in de generieke functiebeschrijving [functie 2] , waarbij als peildatum 1 juli 2011 is gehanteerd. Naar aanleiding van de zienswijze van appellante en haar collega’s heeft het college de functiebeschrijving van [functie 1] geactualiseerd.
1.3.
Nadat het college opnieuw het voornemen daartoe bekend had gemaakt en appellante en haar collega’s hun zienswijze hadden ingebracht, heeft het college bij besluit van 1 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit), appellante ingedeeld in de generieke functiebeschrijving van [functie 2] (met bijbehorende schaal 10) met als peildatum 1 juli 2011.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college kan worden gevolgd in het standpunt dat het gebied van de ruimtelijke regelgeving als één vakgebied moet worden gezien en dat bij de functie van [functie 2] geen sprake is van het adviseren en ontwikkelen van beleid op meerdere, samenhangende vakgebieden. Het college heeft afdoende gemotiveerd dat het beleid voor andere (samenhangende) vakgebieden elders wordt gemaakt. Voorts heeft de rechtbank het college gevolgd in het standpunt dat een vergelijking met de gemeente Apeldoorn niet opgaat, omdat het gaat om een andere organisatie die anders ingericht kan zijn. Ook kunnen aan de functies van [functie 4] en [functie 5] geen doorslaggevende argumenten worden ontleend voor de indeling in de functie van [functie 3] , zoals voorgestaan door appellante. Echter, ten aanzien van de vraag of sprake is van het adviseren over vraagstukken en processen die tactisch van aard zijn ( [functie 3] ) of tactisch dan wel operationeel van aard ( [functie 2] ), is de rechtbank van oordeel dat het college het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Gelet hierop heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Bij schrijven van 6 januari 2015 en 30 maart 2015 heeft het college een nadere motivering gegeven. Appellante heeft hierop gereageerd.
2.3.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de indeling in de functie van [functie 2] niet onhoudbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college thans afdoende gemotiveerd dat de functie van [functie 1] tevens in belangrijke mate operationeel van aard is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het besluit van het college om de functie van [functie 1] in te delen in de functie van [functie 2] , in plaats van in de functie van [functie 3] , geen stand kan houden. Tevens heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in de einduitspraak ten onrechte geen bepaling over vergoeding van griffierecht en proceskosten heeft opgenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 6 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2652) is de rechterlijke toetsing bij de inpassing in een generieke functie terughoudend. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de inpassing op voldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden inpassing niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat inpassing in een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.
Voor het indelen van functies zijn in HR21 zogenoemde overwegende functiekenmerken en generieke taken opgenomen. Onderscheidende functiekenmerken van [functie 2] en [functie 3] , zijn de volgende:
De [functie 3] adviseert over en ontwikkelt beleid op meerdere samenhangende vakgebieden, de [functie 2] adviseert over en ontwikkelt beleid op een breed vakgebied.
De [functie 3] adviseert over vraagstukken en processen die tactisch van aard zijn, de [functie 2] adviseert over vraagstukken en processen die tactisch dan wel operationeel van aard zijn.
Bij de generieke taken is onderscheidend dat de [functie 3] adviseert over vraagstukken op meerdere samenhangende vakgebieden, terwijl de [functie 2] adviseert op een breed vakgebied. Voorts implementeert en operationaliseert de [functie 3] beleids- en beheersinstrumenten, kaders en programma’s ter optimalisering van organisatiesturing en bedrijfsvoering. Voor de [functie 2] zijn laatstgenoemde taken niet vermeld.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat uit hetgeen het college in zijn schrijven van 6 januari 2015, de aanvulling van 30 maart 2015 en het verhandelde ter zitting heeft aangegeven, afdoende blijkt dat de [functie 1] adviseert over vraagstukken en processen die zowel tactisch als operationeel van aard zijn. Ook de overweging van de rechtbank dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat in de functie van [functie 1] geen sprake is van zorg voor de uitvoering en implementatie van multidisciplinaire vraagstukken, wordt onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen (nieuwe) gronden aangevoerd dan wel informatie verstrekt die aanleiding geven voor een andersluidende conclusie. De Raad oordeelt dan ook met de rechtbank dat de inpassing van appellantes functie van [functie 1] in de generieke functiebeschrijving van [functie 2] niet onhoudbaar is.
4.4.
In de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van een motiveringsgebrek. Vervolgens heeft de rechtbank in de aangevallen einduitspraak geoordeeld dat het college met de nadere motivering dit gebrek in beroep heeft hersteld. Appellante heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu het motiveringsgebrek pas in beroep is hersteld, de rechtbank in de einduitspraak het college in de proceskosten had moeten veroordelen en had moeten bepalen dat het college aan haar het in beroep betaalde griffierecht vergoedt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen tussenuitspraak voor bevestiging in aanmerking komt en dat de aangevallen einduitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover daarbij het college niet is veroordeeld tot vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten van appellante en niet is bepaald dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht vergoedt. De Raad zal dit alsnog doen.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 1.736,- (3,5 punt) en in hoger beroep tot een bedrag van € 992,- (2 punten), in totaal € 2.728,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,
- bevestigt de aangevallen tussenuitspraak;
- vernietigt de aangevallen einduitspraak voor zover daarbij het college niet is veroordeeld tot
vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten van appellante en niet is bepaald dat het
college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht vergoedt;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 168,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.728,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD