ECLI:NL:CRVB:2016:2059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens hennepkwekerij in woning appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die sinds 4 juli 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), werd geconfronteerd met de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding van de politie over een hennepkwekerij die op 29 mei 2012 in haar woning was aangetroffen. De sociale recherche voerde een onderzoek uit en concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij en de inkomsten die zij mogelijk had genoten.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij zelf geen hennepkwekerij had geëxploiteerd en dat haar ex-man verantwoordelijk was voor de kwekerij. De Raad oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepkwekerij een vooronderstelling rechtvaardigde dat appellante mede-eigenaar was en dat zij van de opbrengsten had geprofiteerd. Appellante slaagde er niet in om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij geen betrokkenheid had bij de hennepkwekerij.
De Raad bevestigde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en de kosten had teruggevorderd, omdat appellante niet had voldaan aan haar wettelijke inlichtingenverplichting. De door appellante aangevoerde bijzondere omstandigheden werden niet als dringende redenen beschouwd om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.