ECLI:NL:CRVB:2016:2054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging in het kader van de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de herziening van de indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging van betrokkene, die rolstoelafhankelijk is en afhankelijk van hulp van zijn vrouw en dochter. Betrokkene had eerder een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor persoonlijke verzorging en verpleging, maar na een aanvraag voor verlenging door CIZ werd de indicatie gewijzigd. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen de besluiten van CIZ deels gegrond verklaard, maar het beroep tegen andere besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische adviezen die aan de besluiten van CIZ ten grondslag lagen. De Raad oordeelde dat CIZ bij de indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging niet voldoende rekening had gehouden met de zorgbehoefte van betrokkene. De Raad heeft vastgesteld dat de indicatie voor de periode van 2 mei 2013 tot en met 21 juli 2014 niet met terugwerkende kracht mocht worden verlaagd, en dat betrokkene recht had op de eerder vastgestelde indicatie. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het bestreden besluit van CIZ en heeft zelf in de zaak voorzien door de indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging te bevestigen.
De Raad heeft CIZ ook veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 42,84. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de zorgvuldigheid bij het vaststellen van indicaties voor zorg.