11/1176 AWBZ, 12/3485 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
9 februari 2011, 10/2963 (aangevallen uitspraak)
de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak 27 februari 2013.
PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingezonden.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld. Betrokkene is verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend. De Raad heeft CIZ verzocht op basis van nader onderzoek een nieuw beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit 30 mei 2012 heeft appellante een nieuw besluit genomen.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater. Betrokkene is verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1953, is bekend met een depressieve stoornis, een pijnstoornis, een hernia nuclei pulposi, een essentiële hypertensie, beperkingen aan haar rechterknie en een beperkte linkerhandfunctie.
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft CIZ betrokkene in aanmerking gebracht voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Daarbij is betrokkene, voor zover hier van belang, geïndiceerd voor de zorgfunctie Ondersteunende begeleiding algemeen (OB) in de klassen 3, 2 en 1 over de perioden van respectievelijk 14 oktober 2008 tot en met 13 april 2009, 14 april 2009 tot en met 13 juli 2009 en 14 juli 2009 tot en met 13 oktober 2009 en voor de zorgfunctie Persoonlijke verzorging (PV) in de klasse 3 over de periode van 14 oktober 2008 tot en met 13 oktober 2013.
1.3. Op 31 augustus 2009 heeft betrokkene verzocht om verlenging van de indicatie voor AWBZ-zorg in de vorm van OB.
1.4. Bij besluit van 21 september 2009, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2010 (bestreden besluit 1), heeft CIZ betrokkene geïndiceerd voor OB in de klasse 1 over de periode van 21 september 2009 tot 21 december 2009. Betrokkene is niet opnieuw geïndiceerd voor PV. Daartoe is onder meer overwogen dat betrokkene hulpmiddelen kan gebruiken die voorliggend zijn op de functie PV.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en CIZ opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat betrokkene bij besluit van 31 oktober 2008 in aanmerking is gebracht voor PV voor een periode van vijf jaar. Omdat niet is gebleken van een wijziging van de omstandigheden die hebben geleid tot deze indicatie, heeft de rechtbank geen grond voor het wijzigen van deze indicatie aanwezig geacht. Het ten gevolge van het bestreden besluit 1 niet langer gebruik kunnen maken van deze indicatie heeft de rechtbank onder de gegeven omstandigheden in strijd geoordeeld met de rechtszekerheid.
3. CIZ heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspaak gekeerd. Daarbij heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de rechtspraak van de Raad, waarin is geoordeeld dat een indicatiebesluit, in verband met de samenhang tussen de mogelijk te indiceren zorgfuncties, één en ondeelbaar is. Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene voor de functie Begeleiding is de zorgbehoefte integraal beoordeeld. Geconcludeerd is dat betrokkene geen aanspraak heeft op PV, omdat zij in staat moet worden geacht met gebruikmaking van hulpmiddelen en/of aanpassingen in haar eigen tempo in haar persoonlijke verzorging te voorzien. Bij het indicatierapport dat ten grondslag lag aan het besluit van 31 oktober 2008 was geen rekening gehouden met het gegeven dat betrokkene gebruik kon maken van voorliggende voorzieningen.
4.1. Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit 2) heeft CIZ betrokkene geïndiceerd voor OB, klasse 1, over de periode van 21 september 2009 tot en met 31 december 2009, voor Begeleiding individueel, klasse 1, over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 mei 2014 en voor PV in de klassen 3, 2 en 1 over de perioden van respectievelijk 21 september 2009 tot en met 12 oktober 2009, 13 oktober 2009 tot en met 3 november 2009, en 4 november 2011 tot en met 30 november 2012. Daartoe is overwogen dat naast de behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet betrokkene geïndiceerd is voor aanvullende begeleiding vanuit de AWBZ gedurende twee jaar. Daarbij is onder meer opgemerkt dat deze begeleiding kan worden ingezet ten behoeve van de afhandeling van complexe administratie en desgewenst voor het indienen van een aanvraag voor verbouwing van de badkamer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Waar het betreft de PV is overwogen dat betrokkene is aangewezen op hulp bij het douchen gedurende vier keer per week. Daarbij is uitgegaan van 20 minuten per douchebeurt. Verder is opgemerkt dat betrokkene zich zou moeten kunnen douchen in een aangepaste douche zonder douchebak en met antisliptegels en dat voor deze aanpassing een aanvraag op grond van de Wmo bij de gemeente kan worden gedaan. De indicatie PV, klasse 1, is afgegeven voor een periode van een half jaar ter overbrugging van de periode waarin de douche wordt aangepast. Verwacht wordt dat bij een spoedige aanvraag op grond van de Wmo de aanpassingen binnen zes maanden kunnen worden gerealiseerd.
4.2. Tegen het bestreden besluit 2 heeft betrokkene, met verwijzing naar de aangevallen uitspraak, aangevoerd dat de indicatie voor PV qua omvang en duur niet naar beneden mag worden bijgesteld ten opzichte van de bij besluit van 31 oktober 2008 geïndiceerde zorgbehoefte. Naar de mening van betrokkene is indeling in klasse 3 aangewezen op grond van een eigen schatting van de benodigde tijd. Een douchebeurt (met inbegrip van de tijd die nodig is voor het binnen- en uitlaten van de hulp, het uit- en aankleden en toiletgebruik) duurt 69 minuten. Vier douchebeurten leiden dan tot een zorgbehoefte van 276 minuten (4,6 uur per week). Deze berekening komt naar de mening van betrokkene in grote lijnen overeen met hetgeen is opgenomen in de CIZ-indicatiewijzer. Waar het betreft de indicatie voor begeleiding heeft betrokkene zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat zij in verband met haar beperkingen voor de meer complexe administratieve taken en voor het regelen en begeleiden van de verbouwing van de badkamer is aangewezen op klasse 2.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Het bestreden besluit 2 wordt aangemerkt als een besluit genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt dit besluit in de beoordeling betrokken.
5.2.1. CIZ heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2007, LJN BB9311) voortvloeit dat bij een herbeoordeling van de zorgbehoefte, bijvoorbeeld naar aanleiding van een aanvraag, de zorgbehoefte in verband met de samenhang tussen de mogelijk te indiceren zorgfuncties integraal moet worden beoordeeld. Een bijstelling van de indicatie van een in rechte vaststaand besluit leidt dan ook niet uit de aard der zaak tot strijd met het beginsel van de rechtszekerheid.
5.2.2. Toepassing van deze rechtspraak leidt evenwel niet tot de conclusie dat een herbeoordeling van de indicatie, ter vaststelling van de actuele zorgbehoefte, niet in strijd zou kunnen komen met het beginsel van de rechtszekerheid.
5.2.3. Ter precisering overweegt de Raad dat een herbeoordeling van de zorgbehoefte, ook als die plaatsvindt naar aanleiding van een aanvraag voor een gedeeltelijke herbeoordeling, gericht moet zijn op de vaststelling van de integrale zorgbehoefte die bestaat op het moment van herbeoordeling. Indien deze herbeoordeling leidt tot het naar beneden bijstellen van een lopende indicatie (qua omvang of duur) brengt het beginsel van de rechtszekerheid mee dat een overgangsperiode wordt geboden, die de belanghebbende in staat stelt zich op deze bijstelling in te stellen. Omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de vraag welke overgangsperiode geboden is, zijn onder meer de mate waarin wordt ingegrepen in de lopende indicatie en de aard en de omvang van de door de belanghebbende aangegane verplichtingen ter voorziening in zijn zorgbehoefte.
5.2.4. Met betrokkene stelt de Raad vast dat CIZ de aanvraag voor verlenging van de indicatie voor OB heeft aangegrepen om bij de herbeoordeling van de zorgbehoefte een - eerst op dat moment - geconstateerde fout bij de indicatie van de zorgfunctie PV te herstellen. Voorts moet worden vastgesteld dat CIZ niet heeft beoordeeld of aanleiding bestaat om een overgangsperiode in acht te nemen bij het bestreden besluit 1, voor zover dit leidt tot beëindiging van de indicatie voor PV.
5.2.5. Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit 1 in strijd is met de rechtszekerheid. Het hoger beroep treft dan ook geen doel.
5.3. Het beroep tegen het besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit 2).
5.3.1. Voor wat betreft de omvang van de indicatie voor PV heeft CIZ uitsluitend zorg geïndiceerd voor zorghulp bij het douchen (20 minuten per keer). Met betrokkene oordeelt de Raad dat eveneens aanleiding bestaat betrokkene te indiceren voor hulp bij het zich gedeeltelijk uitkleden (10 minuten per keer). Weliswaar heeft de medisch adviseur te kennen gegeven dat betrokkene in staat is zich in eigen tempo aan- en uit te kleden, maar na aankomst van de hulp bij het douchen zal betrokkene zich opnieuw dienen uit te kleden. Het ligt gezien haar medische beperkingen voor de hand dat zij dat niet in eigen tempo kan doen en daarbij is aangewezen op zorghulp. Gelet op het medisch advies is niet gebleken dat betrokkene op andere onderdelen van het overzicht van de activiteiten, die in aanmerking kunnen komen als onderdeel van de functie PV, op zorg is aangewezen. Dat betekent dat de omvang van de te indiceren zorg voor PV uitkomt op vier keer 30 minuten, zijnde twee uur per week. Op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat betrokkene is aangewezen op PV, klasse 2.
5.3.2. Vast staat dat CIZ bij het bestreden besluit 2 een overgangsperiode van twee keer drie weken heeft gehanteerd bij de afbouw van de indicatie voor PV van klasse 3 naar klasse 1. Niet is gebleken dat een overgangsperiode van zes weken in de situatie van betrokkene te kort zou zijn. Daarbij is mede van belang dat de afbouw in de situatie van betrokkene, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.3.1, beperkt is tot een afbouw van klasse 3 naar klasse 2. Overige bijzondere omstandigheden zijn niet gebleken.
5.3.3. Vast staat verder dat bij bestreden besluit 2 de duur van de indicatie voor PV beperkt is tot 30 november 2012. Daarmee is de duur vastgesteld op zes maanden na de datum van bestreden besluit 2. Blijkens de van toepassing zijnde beleidsregels wordt voor grote woningaanpassingen, waartoe een badkameraanpassing wordt gerekend, een termijn van een jaar aangehouden. Niet valt in te zien waarom dat in de situatie van betrokkene anders zou zijn.
5.4. Voor wat betreft de omvang van de indicatie voor Begeleiding heeft betrokkene ter zitting opgemerkt dat zij ongeveer vijf kwartier per week aan zorg heeft ingekocht. Deze omvang valt binnen de bandbreedte van klasse 1 van de geïndiceerde zorg. Niet duidelijk is geworden waarom betrokkene aangewezen zou zijn op meer zorg voor deze functie. De Raad merkt daarbij ten overvloede nog op dat betrokkene ter realisering van de bij het bestreden besluit 2 en de eerder geïndiceerde zorg zich tot het Zorgkantoor kan wenden. Met het Zorgkantoor kan tevens worden besproken op welke wijze zij deze zorg dient te verantwoorden.
5.5. Uit wat is overwogen in 5.3.1 tot en met 5.3.3 vloeit voort dat het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit moet worden vernietigd, voor zover dit betreft de indicatie voor PV. Aanleiding wordt gezien om zelf te voorzien door te bepalen dat betrokkene in aanmerking komt voor PV, klasse 3, over de periode van
21 september 2009 tot en met 3 november 2009, en voor PV, klasse 2, over de periode van 4 november 2009 tot 30 mei 2013.
6. Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 25,52.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 mei 2012, voor zover dit betreft
de persoonlijke verzorging;
- voorziet in de zaak als overwogen onder 5.5 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de
plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 25,52;
- bepaalt dat van CIZ een griffierecht van € 454,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013.