ECLI:NL:CRVB:2016:2010

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
13/4579 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en begeleidingsbehoefte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv inzake zijn Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1985, had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was in 2005 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was vastgesteld. In 2010 diende appellant opnieuw een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. Appellant stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en verzocht om een deskundige te benoemen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat de arbeidsdeskundige niet voldoende had gemotiveerd hoe de begeleiding van appellant, die meer begeleiding nodig heeft dan anderen, kon worden gerealiseerd zonder de inzet van een jobcoach. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/4579 WAJONG
Datum uitspraak: 20 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 juli 2013, 12/1730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Serrarens, advocaat, hoger beroep aangetekend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2015. Appellant is verschenen vergezeld door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het Uwv heeft bij brief van 14 oktober 2015, op verzoek van de Raad, een nadere toelichting gegeven.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 26 februari 2016. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en door [naam A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv aan appellant, geboren [in]
1985, met ingang van 3 oktober 2003 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 25 oktober 2005 de Wajong-uitkering per 1 november 2005 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 25%.
1.2.
Op 30 november 2010 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) ingediend. In deze aanvraag heeft hij onder meer gesteld voorafgaand aan zijn zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt te zijn geworden. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 maart 2011 gesteld dat er geen reden is om terug te komen van het besluit van 25 oktober 2005.
1.3.
Op 6 februari 2012 heeft appellant bij het Uwv wederom een aanvraag voor een
Wajong-uitkering ingediend. Bij besluit van 14 februari 2012 heeft het Uwv gesteld dat de aanvraag alleen in behandeling wordt genomen indien er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn, dan wel bij een toename van de arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar ná 1 november 2005.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 7 maart 2011 en 14 februari 2012 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er per 23 augustus 2010 sprake is van toegenomen beperkingen vanuit eenzelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan appellant tot 1 november 2005 een Wajong-uitkering heeft ontvangen. De beperkingen van appellant per 23 augustus 2010 zijn in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 augustus 2012 neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gesteld dat voor appellant nog functies zijn te selecteren waarmee er geen verlies aan verdienvermogen bestaat.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist, dan wel onzorgvuldig voorbereid of ondeugdelijk gemotiveerd te achten. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de in het dossier aanwezige gegevens de conclusie kunnen dragen dat appellant in medisch opzicht in staat is tot het vervullen van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij zich niet met deze uitspraak kan verenigen, omdat zijn beperkingen onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht in de FML van 20 augustus 2012. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft appellant gewezen op brieven afkomstig van de behandelend sector.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft gewezen op het gestelde in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 maart 2015 en in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 april 2015 en
12 oktober 2015.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant per 23 augustus 2010 op juiste wijze zijn weergegeven in FML van 20 augustus 2012. De inzichtelijke bespreking van de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als neergelegd in de rapporten van 20 augustus 2012, 10 december 2012, 25 april 2013 en
27 maart 2015, wordt door de Raad onderschreven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Hierin ligt besloten dat de Raad het voor zijn oordeelsvorming niet noodzakelijk heeft geacht het verzoek van appellant in te willigen om onderzoek door een medisch deskundige te gelasten.
4.2.
In de uitspraak van de Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:913) is neergelegd dat het de taak van de verzekeringsarts is om een gemotiveerd beeld te geven van de begeleidingsbehoefte die het gevolg is van de medische toestand van appellant. De arbeidsdeskundige dient vervolgens bij het selecteren van functies rekening te houden met de aldus vastgestelde begeleidingsbehoefte. De arbeidsdeskundige zal moeten beoordelen en motiveren dat in de geselecteerde functies in de vastgestelde begeleidingsbehoefte kan worden voorzien. Het instrument van de jobcoach speelt hierbij geen rol. De jobcoach is een voorziening in het kader van de re-integratie en is in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet van belang voor het medische, noch voor het arbeidskundige aspect.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 20 augustus 2012,
10 december 2012, 25 april 2013 en 27 maart 2015 gesteld dat appellant meer begeleiding nodig heeft dan anderen en dat hij daarom een beperking in de FML heeft aangenomen op 1.9.3, niveau 2. Voor appellant zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functies sorteerder (SBC-code 111340), inpakker (SBC-code 111190), medewerker tuinbouw
(SBC-code 111010), huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), schoonmaker hotel
(SBC-code 111332) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 2 april 2015 en 12 oktober 2015 besproken dat, nu bij de geselecteerde functies niet is aan te geven of de leidinggevende de benodigde begeleiding kan bieden, inzet van een jobcoach aan de orde is. Hiermee is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er niet in geslaagd inzichtelijk te motiveren op welke wijze de begeleiding bij appellant anders dan middels een jobcoach gestalte kan krijgen.
4.4.
De Raad komt, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak en in het licht van de onder 4.2 genoemde uitspraak, tot het oordeel dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 2 april 2015 en 12 oktober 2015 gestelde geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies niet afdoende is gemotiveerd. Gelet op de algemene toelichting op de geselecteerde functies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in bovengenoemde rapporten, staat het voor de Raad vast dat geen van de op basis van het CBBS geselecteerde functies geacht kan worden binnen de mogelijkheden van appellant te liggen.
4.5.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4, volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het inleidend beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep. De kosten worden begroot op € 1.240,- in beroep en € 1.736,- in hoger beroep, steeds in verband met verleende rechtsbijstand. De reiskosten komen tot een bedrag van € 94,40 voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.070,40;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, J.P.M. Zeijen en C.P.J. Goorden in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO