Voor dat oordeel is doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapporten van
Van Marle van 31 maart 2014 en 20 maart 2015. Van Marle heeft appellante onderzocht op
20 maart 2014, zijnde een datum die vlak bij de in geding zijnde datum van 1 april 2014 ligt, en heeft daarover uitgebreid gerapporteerd. Hij constateert dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een dysthyme stoornis. Appellante is slachtoffer geweest van een gewelddadig steekincident en lijdt daardoor onder meer aan angstaanvallen en herbelevingen. Ook is er sprake van paniekaanvallen, chronische vermoeidheid, concentratiestoornissen en vergeetachtigheid. Er is nog steeds sprake van intensieve behandeling. Er is nog geen sprake van een eindtoestand. Wel is de verwachting dat er binnen twee jaar een belangrijke verbetering zal plaatsvinden. Bij zijn nader rapport van
20 maart 2015 heeft Van Marle een door hem ingevulde beperkingenlijst met betrekking tot psychische of mentale belastbaarheid gevoegd. Hij geeft onder meer aan dat appellante ernstig beperkt is op de onderdelen geluidshinder, aanpassingsvermogen, assertiviteit, concentreren van de aandacht en leidinggeven. Daarnaast zijn er onder meer matige beperkingen op de onderdelen zelfvertrouwen, energie, herinneren, inzicht in eigen kunnen, zelfstandig handelen, concentratie en omgaan met conflicten. Hoewel de rapporten van Van Marle zijn opgesteld in een ander kader, namelijk de letselschadeprocedure, is er geen aanleiding om aan de onderzoeksbevindingen geen waarde te hechten in het kader van de onderhavige procedure. Daarbij is in aanmerking genomen dat het rapport van Van Marle blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en ten aanzien van de psychische klachten en beperkingen consistent en inzichtelijk is gemotiveerd. De in de rapporten van de verzekeringsarts van
31 maart 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2014 genoemde beperkingen kunnen, gelet op genoemd rapport van Van Marle, ten tijde als hier van belang, niet als voldoende worden aangemerkt. Dit oordeel wordt ondersteund door de brief van de klinisch neuropsycholoog Kraaijenbrink van 28 april 2015, die in lijn met de bevindingen van Van Marle concludeert dat appellante duidelijk beperkt is ten aanzien van aandachtstaken die een sterk beroep doen op tijdsdruk, en dat seriematig productiewerk ook een hoge mate van concentratie kan impliceren. Ook neuroloog Niewold ondersteunt de bevindingen van Van Marle en stelt verder dat er sprake is van een algeheel vertraagd werktempo, waarbij specifieke problemen bestaan bij tempodruk. Niewold acht appellante niet in staat tot seriematig productiewerk waarin productienormen moeten worden gehaald.