ECLI:NL:CRVB:2016:1912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
15/2447 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om bevordering van politieambtenaar in het kader van loopbaanbeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, een politieambtenaar werkzaam in de regio Sittard, had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP. De korpschef had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de vereisten voor bevordering, met name dat hij niet beschikte over een beoordeling boven de norm. De beoordeling van de appellant over de periode van 1 januari 2010 tot 31 december 2012 was vastgesteld op 'voldoende', wat niet voldeed aan de criteria voor bevordering zoals vastgelegd in het loopbaanbeleid van de politie.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om bevordering gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van de korpschef niet op onvoldoende gronden berustte. De Raad benadrukte dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op voldoende gronden berust. De appellant had niet aangetoond dat zijn beoordeling onterecht was en de Raad vond geen aanwijzingen voor vooringenomenheid in de besluitvorming van de korpschef.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor bevordering. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om bevordering in rechte standhield, omdat de appellant niet beschikte over een beoordeling boven de norm, zoals vereist voor bevordering.

Uitspraak

15/2447 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
26 februari 2015, 14/97 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr.drs. M.H. Welter hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr.drs. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Meuser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar werkzaam in de regio Sittard, laatstelijk in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij de eenheid Limburg.
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 is op
1 november 2010 de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (HAP II) (Stcrt. 1020, 19782) in werking getreden. Een van de te harmoniseren onderwerpen is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). Dit loopbaanbeleid is de vastlegging van de binnen de politie gemaakte collectieve afspraken ten aanzien van de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is, voor zover hier van belang, als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld.
1.3.
De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede de uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming (bevordering). Aan het begrip boven de norm heeft hij de uitleg gegeven dat minimaal twee van de drie te beoordelen onderdelen met een score 4 moeten zijn gewaardeerd, waarbij alle overige (sub)onderdelen van de eerste drie onderdelen minimaal met een score 3 moeten zijn beoordeeld.
1.4.
Eind 2012 heeft appellant verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP. Naar aanleiding van dit verzoek is het functioneren van appellant over de periode van 1 januari 2010 tot 31 december 2012 beoordeeld met de eindscore ‘voldoende’ (score 3). Bij besluit van 29 mei 2013 is de beoordeling door het bevoegd gezag vastgesteld.
1.5.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft de korpschef afwijzend beslist op appellants verzoek om bevordering.
1.6.
Bij besluit van 29 november 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen de vastgestelde beoordeling van 29 mei 2013 gegrond verklaard en de score voor het subonderdeel samenwerken gewijzigd van een score 3 naar een score 4. Voor het overige is de beoordeling gehandhaafd. Voorts heeft de korpschef het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van 11 juni 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het besluit van 29 mei 2013 herroepen onder bepaling dat haar uitspraak daarvoor in de plaats treedt. Hieraan heeft de rechtbank
- samengevat en voor zover van belang - de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
2.2.
Hoewel een zekere schijn van vooringenomenheid is gewekt doordat de gehele leiding alle HAP II-kandidaten heeft besproken voordat er sprake was van een vastgestelde beoordeling, betekent dit voorshands niet dat de uitkomst van die beoordeling reeds vaststond en naar beneden is geschreven.
2.3.
Het subonderdeel registraties BVH wordt in plaats van op een 2 gewaardeerd op een 3. Het subonderdeel mini’s wordt geschrapt, omdat de bonnenquota door de Minister van Veiligheid en Justitie op 4 november 2010 zijn afgeschaft en het aantal geschreven KVB’s geen rol meer mag spelen bij de beoordeling van het functioneren. Daarmee komt de eindscore op het onderdeel resultaatafspraken op een score 3 uit.
2.4.
Het subonderdeel resultaatgerichtheid wordt in plaats van op een 2 gewaardeerd op een 3. De gegeven scores op de subonderdelen klantgerichtheid en moed worden in plaats van op een 3 gewaardeerd op een 4. Daarmee blijft de eindscore op het onderdeel competenties op een score 3 staan.
2.5.
Op de overige punten is de beoordeling door de rechtbank in stand gelaten. Nu de eindscore van de beoordeling nog steeds niet boven de norm is, moet de afwijzing van het verzoek om bevordering in stand worden gelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden voor zover daarbij de beoordeling en de afwijzing van zijn verzoek om bevordering vanwege die beoordeling door de rechtbank in stand zijn gelaten. Zijn beoordeling dient boven de norm te worden vastgesteld, zodat hij voor bevordering in aanmerking komt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:905) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust.
4.2.
In dit geval is geen sprake van negatieve oordelen, maar is het functioneren van appellant, op het subonderdeel diversiteit na, als voldoende en dus positief beoordeeld. Als een ambtenaar positieve scores betwist omdat hij meent dat die scores (nog) hoger moeten zijn, dan ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat die scores op onvoldoende gronden berusten. Dat de in dit geval voorliggende beoordeling niet goed genoeg is voor bevordering van appellant naar de functie van senior GGP, maakt dat niet anders. Verwezen wordt naar de uitspraak van 30 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2547.
4.3.
In de gedingstukken vindt de Raad met de rechtbank geen concrete aanwijzingen voor appellants standpunt dat de besluitvorming van de korpschef op vooringenomen wijze tot stand is gekomen. De lezing van appellant dat de beoordeling, nadat eerst twee positievere conceptbeoordelingen waren opgemaakt, na bespreking van alle HAP II-kandidaten door de dienstleiding ‘naar beneden’ is geschreven, kan niet worden gevolgd. De bewuste bespreking door de dienstleiding heeft op 31 oktober 2012 plaatsgevonden, terwijl de eerste, positievere conceptbeoordeling pas in december 2012 is opgesteld.
4.4.
De beoordeling zoals die is gewijzigd door de rechtbank, bevat zoals gezegd nog slechts één score onder het niveau “voldoende”, namelijk de score 2 op het subonderdeel diversiteit. Niet valt in te zien dat deze score op onvoldoende gronden berust. Zoals ook door de rechtbank is gememoreerd, is het oordeel op dit punt in lijn met de toelichtingen op de subonderdelen opsporing en vakmanschap. De stelling van appellant dat hem onvoldoende duidelijk was wat er op dit punt van hem werd verwacht heeft, wat daarvan overigens ook zij, geen betrekking op het niveau van zijn functioneren als zodanig, en kan de genoemde score dus niet aantasten.
4.5.
Voor het overige is de beoordeling positief. Appellant is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze nog positiever had moeten uitvallen. Zijn enkele standpunt dat de in de toelichtingen gekozen formuleringen op een aantal punten beter zouden hebben gepast bij een score 4 dan bij een score 3 kan niet leiden tot de conclusie dat de op die punten gegeven scores 3 geen stand kunnen houden. De bewuste toelichtingen stellen immers niet dat het functioneren van appellant structureel is uitgestegen boven hetgeen in zijn functie mocht worden verwacht. Dat de toelichtingen in (louter) positieve bewoordingen zijn gesteld, maakt niet dat de bijbehorende, immers evenzeer positieve scores rechtens onhoudbaar zouden zijn.
4.6.
Het totale beeld van de beoordeling, voor zover in geschil in hoger beroep, kan dus de toets als omschreven in 4.1 en 4.2 doorstaan.
4.7.
Nu appellant niet beschikt over een beoordeling boven de norm voldoet hij niet aan een van de criteria voor bevordering zoals onder 1.2 en 1.3 genoemd, zodat de weigering van het verzoek om bevordering in rechte standhoudt.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD