ECLI:NL:CRVB:2016:1842
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie zorgfuncties en klassen AWBZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 7 februari 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1995, heeft een stoornis in het autistisch spectrum en een licht verstandelijke handicap. Hij heeft sinds 2010 een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP) VG07. In februari 2013 hebben zijn ouders een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie voor verschillende zorgfuncties, waaronder persoonlijke verzorging en begeleiding. Het CIZ heeft op 19 maart 2013 een indicatie verleend, maar heeft later deze indicatie ingetrokken en een nieuwe indicatie voor een ZZP VG07 verleend, omdat zij van mening waren dat appellant aanspraak had op permanent toezicht.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een indicatie in functies en klassen, zoals gesteld in de Indicatiewijzer 2013. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de mantelzorg in staat is om het benodigde toezicht te bieden, maar het CIZ heeft hiertegen ingebracht dat de ouders overbelast zijn en dat appellant 24 uur per dag begeleiding nodig heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad heeft bevestigd dat de indicatie voor een ZZP VG07 passend is voor de situatie van appellant, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan op 18 mei 2016 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.