ECLI:NL:CRVB:2016:1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14-5714 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om doorstroming van appellant wegens onvoldoende verwachte geschiktheid voor de functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de korpschef van politie. Appellant, werkzaam sinds november 2009 in de functie van [naam functie A], verzocht om doorstroming naar de functie van [naam functie B]. De korpschef heeft dit verzoek afgewezen op basis van het oordeel dat appellant niet de verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B] heeft aangetoond. De korpschef stelde dat appellant in zijn functioneren onvoldoende heeft laten zien dat hij het voortouw heeft genomen in zijn werkzaamheden, collega’s heeft aangestuurd en verantwoordelijkheden heeft genomen in het organiseren en coördineren van taken. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid tot dit negatieve oordeel kon komen, en dat de maatstaf die werd aangelegd om de geschiktheid te beoordelen niet onjuist of te zwaar was. Appellant had aangevoerd dat de korpschef een onjuiste maatstaf had aangelegd, maar de Raad verwierp deze beroepsgrond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

14/5714 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 september 2014 , 14/2900 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef )
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.P.D. IJsendorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Voor appellant is verschenen mr. IJsendorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.A.C. Theunissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds november 2009 werkzaam in de functie van [naam functie A] (GGP), bij de voormalige politieregio [politieregio A].
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn neergelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche, Stcrt. 2010, 19782 (circulaire). Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van [naam functie A] (schaal 7) naar [naam functie B] (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor [naam functie B]’. In april 2013 zijn nadere uitvoeringsafspraken vastgesteld. De korpschef heeft het loopbaanbeleid alsmede deze uitvoeringsafspraken ten grondslag gelegd aan zijn beslissingen op verzoeken om doorstroming.
1.3.
Op 11 september 2012 is het functioneren van appellant in de periode van aanvang 2011 tot 11 september 2012 beoordeeld. Deze beoordeling is op 27 september 2012 door de beoordelingschef vastgesteld. Op het onderdeel ‘kennis’ scoort appellant ‘zeer goed’ en op het onderdeel ‘vaardigheden’ ‘uitstekend’. Vervolgens heeft appellant op 19 december 2012 verzocht om doorstroming naar de functie van [naam functie B]. Naar aanleiding van het verzoek om doorstroming heeft de leidinggevende van appellant het ‘Formulier Loopbaanbeleid GGP 7 naar 8’ ingevuld en de vraag of appellant over de verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B] beschikt met ‘nee’ beantwoord.
1.4.
Bij besluit van 26 juni 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2014 (bestreden besluit), heeft de korpschef het verzoek om doorstroming van appellant afgewezen op de grond dat hij niet beschikt over de verwachte geschiktheid voor de functie van [naam functie B].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Appellant heeft aangevoerd dat de korpschef een onjuiste en te zware maatstaf heeft aangelegd om te beoordelen of appellant de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van [naam functie B].
4.1.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de korpschef ter zitting nader heeft toegelicht, heeft de invulling van het begrip verwachte geschiktheid binnen de regiopolitie [politieregio A] plaatsgevonden door beoordeling van twee elementen. In de eerste plaats wordt beoordeeld of de betrokken ambtenaar in het kader van de uitoefening van zijn functie als [naam functie A] heeft laten zien dat hij het voortouw heeft genomen in de uitvoering van zijn werkzaamheden door collega’s aan te sturen en te coachen. In de tweede plaats wordt beoordeeld of hij verantwoordelijkheid heeft genomen in het organiseren en coördineren, bijvoorbeeld door het opzetten van projecten en het als verantwoordelijke in volle omvang uitvoeren van projecten. Betrokkene hoeft niet aan te sturen, te coachen, te organiseren en te coördineren op het niveau van een [naam functie B], maar moet wel in potentie dat niveau halen. Van betrokkene wordt in dit verband verwacht dat hij op meerdere gebieden, meer dan incidenteel, uit eigen beweging initiatieven neemt die breed worden gedragen en die worden gezien door zijn leidinggevende. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1091) heeft de korpschef hiermee niet een te zware maatstaf aangelegd of een onredelijke uitleg gegeven aan het begrip verwachte geschiktheid. Anders dan appellant heeft aangevoerd, komt de invulling die de korpschef aan het begrip verwachte geschiktheid heeft gegeven er niet op neer dat een [naam functie A] slechts voor doorstroming in aanmerking komt, indien hij tijdens de beoordelingsperiode reeds werkzaamheden heeft verricht die behoren tot de functie van [naam functie B].
4.2.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat, ook al gaat men uit van de door de korpschef binnen de regiopolitie [politieregio A] gegeven invulling van het begrip verwachte geschiktheid, diens oordeel dat hij die verwachte geschiktheid niet heeft, onjuist is. Hij verwijst in dit verband naar de op zijn verzoek opgestelde verklaringen van K en T, beiden [Functie C]. K, [functie D] (ME) werkzaam binnen de eenheid [eenheid], heeft op 8 mei 2013 verklaard dat appellant ruim zes jaar binnen de ME werkt, dat appellant de coachende en leidinggevende rol als groepscommandant van een ME-flexgroep aankan en dat hij appellant daarom heeft voorgedragen voor een daartoe strekkende opleiding. T, die begeleider was van de groep waar appellant vanaf begin november 2012 een half jaar werkzaam was, heeft op 12 mei 2013 verklaard dat appellant in stressvolle situaties overzicht weet te houden, collega’s in positie weet te brengen en dan een coördinerende rol op zich kan nemen. Verder komt in die verklaring naar voren dat appellant tijdens de horecatraining in het najaar van 2012 sturing heeft gegeven aan een groep collega’s en aan een groep studenten die als tegenspelers werden ingezet tijdens de casuïstieken.
4.2.2.
In de boordeling is vermeld dat appellant zich bewust is van zijn rol op straat en dat hij de coördinatie op zich zal nemen als de situatie erom vraagt. Afgezien daarvan komt in de beoordeling niet naar voren dat appellant een aansturende, coachende, organiseerde of coördinerende rol in de praktijk heeft gebracht. Vast staat dat appellant geen zelfstandige projecten heeft opgezet, bijvoorbeeld door het schrijven van een plan van aanpak of een voorstel en evenmin dergelijke projecten als verantwoordelijke in volle omvang heeft uitgevoerd. Op grond daarvan heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat appellant in zijn functioneren als [naam functie A] in onvoldoende mate heeft laten zien dat hij het voortouw heeft genomen in de uitvoering van zijn werkzaamheden door collega’s aan te sturen en te coachen en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen in het organiseren en coördineren en daarom niet de verwachte geschiktheid heeft voor de functie van [naam functie B]. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpschef in redelijkheid tot dit negatieve oordeel over de verwachte geschiktheid kunnen komen. De door appellant overgelegde en op zijn verzoek opgestelde verklaringen van K en T maken dat niet anders. Daaruit blijkt immers niet dat appellant in betekenende mate collega’s heeft aangestuurd of gecoached of dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen in het organiseren en coördineren. De verklaring van K ziet op de werkzaamheden van appellant voor de ME die slechts een klein deel van zijn totale takenpakket vormen. De verklaring van T betreft met name de sturende rol die appellant tijdens een trainingsbijeenkomst heeft ingenomen, wat niet op één lijn te stellen is met daadwerkelijk aansturen van collega’s op straat.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en E.J.M. Heijs en
M.C.D. Embregts als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) A. Mansourova

HD