ECLI:NL:CRVB:2016:1765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
15/1704 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot bevordering van een medewerker GGP in het kader van loopbaanbeleid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een medewerker van de politie, had verzocht om bevordering tot generalist GGP met ingang van 25 april 2013. De korpschef had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de eis van drie jaar werkervaring als medewerker GGP, zoals vastgelegd in de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie. De Raad oordeelde dat de korpschef in redelijkheid niet kon tegenwerpen dat de appellant bekend had kunnen zijn met het loopbaanbeleid, aangezien hij in de periode van zijn aanstelling niet op de hoogte was gesteld van de relevante beleidswijzigingen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van de korpschef, en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. De Raad besloot zelf in de zaak te voorzien en kende de bevordering van de appellant toe, met terugwerkende kracht tot de gevraagde datum. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de kosten van de appellant, die in totaal € 2.976,- bedroegen voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

15/1704 AW
Datum uitspraak: 12 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 januari 2015, 14/4427 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Overdam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. van Veeren en mr. M.J.M. Suijs.

BESLISSING

1.1.
Appellant is met ingang van 25 april 2005 aangesteld als aspirant bij de voormalige politieregio [politieregio] voor de duur van de initiële opleiding op niveau 3. Op
9 januari 2008 is hem ontslag aangezegd omdat hij niet de geschiktheid bezat die voor de dienst wordt vereist. Dit ontslag is op 8 april 2008 ingetrokken. Nadat appellant in de gelegenheid was gesteld te voldoen aan de kwalificatie-eisen voor niveau 2, is hij met ingang van 21 april 2008 aangesteld in de functie en in de rang van [rang] , salarisschaal 5.
1.2.
Bij besluit van 13 oktober 2010 is appellant in verband met het vervolgen van de initiële opleiding op niveau 3 aangesteld als aspirant, in de rang van [rang] , salarisschaal 5 met ingang van 8 november 2010. Na het behalen van het politiediploma niveau 3 is appellant bij besluit van 14 juli 2011 met ingang van 25 april 2011 aangesteld in de functie van politiemedewerker, thans medewerker gebiedsgebonden politie (GGP), in de rang van agent, salarisschaal 6.
1.3.
Bij brief van 21 augustus 2013 heeft appellant verzocht om met ingang van 22 (lees: 25) april 2013 te worden bevorderd tot generalist GGP, salarisschaal 7. Bij besluit van 22 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2014 (bestreden besluit), heeft de korpschef dit verzoek afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De voormalige politieregio [politieregio] kende tot 1 november 2010 een eigen loopbaanbeleid (korpsbeleid) vastgelegd in de notitie [naam notitie] . Daarin is bepaald dat om van medewerker GGP naar generalist GGP door te kunnen stromen aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, waaronder de voorwaarde van twee jaar werkervaring als medewerker GGP.
4.1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn neergelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (circulaire). Deze is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 december 2010, nr. 19782. Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP’ (loopbaanbeleid). In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de doorstroom van medewerker GGP naar generalist GGP is onder meer als vereiste gesteld dat de betrokkene drie jaar werkervaring heeft als medewerker GGP.
4.1.3.
In bijlage 6 van de circulaire is onder punt 2 van de aanvullende afspraken (aanvullende afspraken) opgenomen dat korpsspecifieke beleidsnota’s inzake loopbaanpaden voor de betreffende doelgroep van toepassing blijven op medewerkers aan wie op basis daarvan een volgende loopbaanstap in het vooruitzicht is gesteld. Zodra een medewerker aan de eisen van de volgende in het vooruitzicht gestelde stap voldoet, vindt bevordering plaats. Bij een eventueel daarop volgende loopbaanstap geldt altijd wat in de circulaire is beschreven.
4.2.1.
Aan de afwijzing van het verzoek van appellant om met ingang van 25 april 2013 te worden bevorderd tot generalist GGP heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de in bijlage 6 van de circulaire gestelde eis dat hij drie jaar werkervaring heeft als medewerker GGP. Volgens de korpschef is de aanstelling van appellant in de functie van medewerker GGP met ingang van 25 april 2011 de op grond van het korpsbeleid in het vooruitzicht gestelde volgende loopbaanstap als bedoeld in de aanvullende afspraken. De bevordering van medewerker GGP naar generalist GGP, waar het verzoek van appellant op ziet, is een daarop volgende loopbaanstap. Daarvoor gelden de eisen van de circulaire.
4.2.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de korpschef hem met ingang van 25 april 2013 moet bevorderen omdat hij op die datum voldoet aan de in het korpsbeleid gestelde voorwaarden, met name de voorwaarde dat hij twee jaar werkervaring heeft als medewerker GGP. Appellant wijst erop dat uit de circulaire en uit de voor hem geldende rechtspositieregelingen niet volgt dat de overgang van aspirant als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) naar ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Barp, kwalificeert als een loopbaanstap. In de circulaire zijn vijf loopbaanstappen limitatief beschreven en in die opsomming is de overgang van aspirant naar medewerker GGP niet opgenomen. De bevordering van medewerker GGP naar generalist GGP, waar appellant om verzoekt, is wel als loopbaanstap in de circulaire beschreven. De bevordering tot generalist GGP moet daarom worden aangemerkt als de op grond van het korpsbeleid in het vooruitzicht gestelde volgende loopbaanstap als bedoeld in de aanvullende afspraken. Zodra appellant aan de in het korpsbeleid gestelde eisen voor die loopbaanstap voldoet, dient op grond van de aanvullende afspraken bevordering plaats te vinden.
4.2.3.
Bij het besluit van 14 juli 2011 is in verband met het voltooien van de initiële opleiding niveau 3 niet alleen de functie van appellant gewijzigd van aspirant in medewerker GGP, maar is ook zijn rang gewijzigd van [rang] in agent en is zijn salarisschaal verhoogd
van 5 naar 6. Met de korpschef en anders dan appellant is de Raad van oordeel dat sprake is van een loopbaanstap als bedoeld in de nadere afspraken. Het betoog van appellant dat uit de circulaire niet volgt dat de overgang van aspirant naar ambtenaar kwalificeert als een loopbaanstap volgt de Raad niet. Hij wijst er in dit verband op dat in bijlage 6 van de circulaire als eerste loopbaanstap wordt genoemd de aanstelling als assistent A GGP waarvoor een politiediploma niveau 2 wordt vereist. In het daarbij gevoegde stroomschema wordt de betreffende loopbaanstap weergegeven als die van aspirant van politie-niveau 2 tot
Assistent A GGP. Het feit dat in bijlage 6 van de circulaire de overstap van aspirant naar medewerker GGP niet expliciet is genoemd, is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een loopbaanstap als bedoeld in de nadere afspraken. De met het voltooien van de initiële opleiding verband houdende wijziging van de functie van appellant van aspirant in medewerker GGP kan op één lijn gesteld worden met de in bijlage 6 van de circulaire wel genoemde loopbaanstap van assistent B GGP naar medewerker GGP. Het verzoek van appellant om van medewerker GGP te worden bevorderd tot generalist GGP betreft een daarop volgende loopbaanstap. Op grond van de nadere afspraken gelden daarvoor de eisen van de circulaire. Op grond van het voorgaande treft de in 4.2.2 bedoelde beroepsgrond geen doel.
4.3.1.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de korpschef in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Volgens appellant heeft de korpschef diverse collega’s die, net als hij, na inwerkingtreding van de circulaire op 1 november 2010 hun initiële opleiding op niveau 3 hebben afgerond en in verband daarmee zijn geplaatst in de functie van medewerker GGP, met toepassing van het korpsbeleid na twee jaar bevorderd naar de functie van generalist GGP. Appellant wenst hetzelfde behandeld te worden als die collega’s.
4.3.2.
De korpschef heeft betoogd dat van gelijke gevallen geen sprake is. De betrokken collega’s hadden weliswaar, net als appellant, na inwerkingtreding van de circulaire hun initiële opleiding op niveau 3 afgerond en zijn in verband daarmee geplaatst in de functie van medewerker GGP, maar, anders dan bij appellant, hebben die afronding en plaatsing plaatsgevonden vóór de bekendmaking van de circulaire op 8 december 2010. Anders dan zijn collega’s had appellant voorafgaand aan zijn plaatsing in de functie van medewerker GGP van het in bijlage 6 van de circulaire neergelegde loopbaanbeleid kennis kunnen nemen.
4.3.3.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de korpsbeheerder van de voormalige politieregio [politieregio] gedurende een lange periode na de bekendmaking van de circulaire er in zijn communicatie met de daar werkzame medewerkers geen blijk van heeft gegeven zelf bekend te zijn met het loopbaanbeleid en de nadere afspraken die in die circulaire zijn opgenomen. Pas in juni 2012 is binnen de politieregio [politieregio] gestart met de uitvoering van de circulaire en pas op
26 september 2012 is aan het in de circulaire vervatte loopbaanbeleid bekendheid gegeven door middel van een publicatie op het intranet. Illustratief in dit verband is dat appellant nadat hij bij de Dienst Personeel & Organisatie van de politieregio [politieregio] had gevraagd of het gerucht klopt dat de periode waarin je als agent moet hebben gefunctioneerd om hoofdagent te kunnen worden zou worden opgeschroefd van twee naar drie jaar, per e-mailbericht van 6 januari 2012 als antwoord kreeg dat daarvan bij de betreffende dienst tot op heden niets bekend is. In het e-mailbericht wordt verder informatie verstrekt over de toepassing van het (oude) korpsbeleid. Appellant heeft ter zitting van de Raad herhaald dat zijn leidinggevende hem in de periode vanaf 25 april 2011, toen hij als medewerker GGP werkzaam was, herhaalde malen te kennen heeft gegeven dat hij bij goed functioneren twee jaar na zijn plaatsing als medewerker GGP in aanmerking zou komen voor bevordering naar de functie generalist GGP. De Raad ziet geen grond voor twijfel dat de leidinggevende zich inderdaad in die zin jegens appellant heeft uitgelaten. Het voorgaande in aanmerking genomen, mocht de korpschef appellant in redelijkheid niet tegenwerpen dat hij ten tijde van de afronding van de initiële opleiding op niveau 3 en de daarmee verband houdende plaatsing in de functie van medewerker GGP bekend had kunnen zijn met het in bijlage 6 van de circulaire neergelegde loopbaanbeleid. Er is dus geen sprake van een rechtens relevant verschil met de in 4.3.1 en 4.3.2 bedoelde collega’s. Dit betekent dat de in 4.3.1 bedoelde beroepsgrond slaagt.
4.4.
Wat in 4.3.3 is overwogen betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De korpschef heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat indien het geval van appellant op één lijn moet worden gesteld met dat van zijn collega’s die vóór de bekendmaking van de circulaire en de initiële opleiding niveau 3 hebben afgerond en zijn geplaatst als medewerker GGP, hij op zijn verzoek met ingang van 25 april 2013 zou zijn bevorderd tot generalist GGP. De Raad zal dan ook het besluit 22 oktober 2013 herroepen en het verzoek van appellant om met ingang van 25 april 2013 te worden bevorderd tot generalist GGP, salarisschaal 7, toewijzen.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar, € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep, in totaal € 2.976,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 mei 2014;
- herroept het besluit van 22 oktober 2013;
- wijst het verzoek van appellant om met ingang van 25 april 2013 te worden bevorderd tot
generalist GGP, salarisschaal 7, toe;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
26 mei 2014;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 413,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD