ECLI:NL:CRVB:2016:1748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
13 mei 2016
Zaaknummer
14/3418 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellant, die zich op 8 oktober 2012 ziek meldde wegens psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een Bijstelling plan van aanpak opgelegd, waartegen hij bezwaar maakte. Het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om deel te nemen aan het re-integratietraject zoals beschreven in het plan. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of appellant voldoende procesbelang had bij het hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis heeft.

De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat de re-integratieverplichtingen alleen van toepassing zijn gedurende de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, die in dit geval op 5 oktober 2014 was verstreken. Er was bovendien geen maatregel opgelegd voor het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier M.S.E.S. Umans, op 11 mei 2016.

Uitspraak

14/3418 ZW
Datum uitspraak: 11 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 mei 2014, 13/5348 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Köse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Köse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als docent taalonderwijs (Turks), heeft zich op 8 oktober 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij brief van 30 januari 2013 heeft het Uwv appellant een Bijstelling plan van aanpak van 29 januari 2013 doen toekomen, waarin aan appellant in het kader van de ZW re-integratieverplichtingen zijn opgelegd.
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de Bijstelling plan van aanpak, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv hebben miskend dat hij wegens zijn psychische klachten niet in staat is om deel te nemen aan het in de Bijstelling plan van aanpak beschreven re-integratietraject. Het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan de Bijstelling plan van aanpak is onzorgvuldig tot stand gekomen en zijn beperkingen, zoals die bij dat onderzoek zijn vastgesteld, zijn onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1864) is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.2.
Appellant heeft met het hoger beroep beoogd te bereiken dat hij geen
re-integratie-inspanningen hoeft te verrichten. Re-integratieverplichtingen hebben echter alleen werking gedurende de (verlengde) wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (zie ECLI:NL:CRVB:2014:3956). Gelet op de ziekmelding van appellant per 8 oktober 2012, is deze wachttijd, zoals ook uit de Bijstelling plan van aanpak volgt, op
5 oktober 2014 verstreken. Vastgesteld wordt voorts dat aan de Bijstelling plan van aanpak op geen enkele wijze uitvoering is gegeven. Zo is er geen maatregel opgelegd in verband met beweerdelijk niet nakomen van re-integratieverplichtingen. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat er voor appellant geen procesbelang meer is als bedoeld in 4.1.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.S.E.S. Umans

MO