ECLI:NL:CRVB:2016:1741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15-1223 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobiel op grond van de Wmo met aandacht voor anti-revaliderend effect

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Roermond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant, die lijdt aan ernstig overgewicht en andere medische aandoeningen, heeft op 15 mei 2013 een aanvraag ingediend voor een scootmobiel. De indicatiesteller van de MO-zaak heeft na onderzoek geconcludeerd dat het verstrekken van een scootmobiel anti-revaliderend zou zijn, omdat appellant lichaamsbeweging nodig heeft om zijn gezondheid te verbeteren. Het college heeft de aanvraag op 5 november 2013 afgewezen, en dit besluit is later door de rechtbank Limburg bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de scootmobiel niet anti-revaliderend werkt en dat het onderzoek door de MO-zaak onzorgvuldig is geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college de adviezen van de MO-zaak aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Raad heeft vastgesteld dat het gebruik van een scootmobiel de lichaamsbeweging van appellant zou verminderen, wat in strijd is met de noodzaak voor gewichtsverlies en verbetering van zijn loopafstand. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het college terecht geen scootmobiel heeft verstrekt.

De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 mei 2015.

Uitspraak

15/1223 WMO
Datum uitspraak: 11 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 februari 2015, 14/2199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schoffelen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
R. Ivanovic.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1962, is bekend met ernstig overgewicht, een vaataandoening aan zijn benen en een longaandoening. Hij heeft op 15 mei 2013 een aanvraag gedaan voor een scootmobiel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft indicatiesteller E. Peeters-Hendriks, werkzaam bij de MO-zaak op 10 september 2013 advies uitgebracht. Zij heeft onder meer dossieronderzoek gedaan en overlegd met medisch adviseur A. de Wildt. In het advies wordt geconcludeerd dat de beperkingen van appellant medisch geobjectiveerd zijn. Appellant wordt in staat geacht om gewicht te verliezen waardoor hij meer energie krijgt en zijn loopafstand zal vergroten. Het verstrekken van een scootmobiel zou op dit moment anti-revaliderend werken, aldus het advies.
1.3.
Nadat appellant te kennen heeft gegeven graag door een arts te worden gezien, is hij op 25 september 2013 gezien door medisch adviseur R. Garming van de MO-zaak. Garming heeft op 14 oktober 2013 een medisch advies uitgebracht. Garming heeft geconcludeerd dat geen sprake is van medische problematiek die een belemmering vormt om te zorgen voor voldoende beweging. De maximale loopafstand van appellant bedraagt minder dan 50 meter. Gezien het anti-revaliderend effect van een scootmobiel en de mogelijkheid om gebruik te maken van een voorliggende voorziening, bestaat geen indicatie voor een scootmobiel.
1.4.
Bij het besluit van 5 november 2013 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen, onder verwijzing naar de adviezen van de MO-zaak.
1.5.
Bij het besluit van 2 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 november 2013, ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat uit de adviezen van de MO-zaak blijkt dat de scootmobiel anti-revaliderend werkt en dat sprake is van voorliggende voorzieningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat er geen gronden bestaan om het medisch onderzoek van de MO-zaak, dan wel de beoordeling daarvan door verweerder onzorgvuldig dan wel onjuist te achten. Volgens de rechtbank is er geen medische onderbouwing waarom appellant niet in staat mag worden geacht om een programma te volgen gericht op gewichtsvermindering of om te twijfelen aan de overige conclusies van de artsen van de MO-zaak. Dat appellant geen gebruik wenst te maken van het collectief vervoer dient voor zijn rekening te komen. Het gegeven dat appellant, gelet op zijn beperkte loopafstand, ook met gebruikmaking van het collectief vervoer, scooter en/of fiets met lage instap niet overal zal kunnen komen, roept volgens de rechtbank geen op basis van de Wmo te honoreren aanspraak op een scootmobiel in het leven. De rechtbank acht het anti-revaliderend effect met een verdere afname van het loopvermogen van appellant zwaarder wegen dan de relatieve beperkingen in het zich verplaatsen waarmee appellant wordt geconfronteerd. Het is te verwachten dat deze beperkingen zullen afnemen, wanneer appellant zich inspant voor gewichtsvermindering.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de scootmobiel niet anti-revaliderend werkt. Volgens appellant zijn de scooter en een voorziening uit hoofde van de Zorgverzekeringswet geen voorliggende voorzieningen. Appellant heeft verder aangevoerd dat het onderzoek door de MO-zaak onzorgvuldig is geweest. Hij is niet lichamelijk onderzocht door de medisch adviseur, er is geen onderzoek geweest naar een mogelijk achterliggende psychische oorzaak van het overgewicht van appellant en de medisch adviseur heeft het advies van de huisarts van appellant naast zich neergelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat de voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van de datum van de aanvraag tot de beslissing op bezwaar, dus van 15 mei 2013 tot 2 juni 2014.
4.2.
De Raad volgt de rechtbank in haar standpunt dat het college de adviezen van de
MO-zaak aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De omstandigheid dat Garming geen lichamelijk onderzoek bij appellant heeft uitgevoerd, maakt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verder hoefde de MO-zaak in de aanwezige stukken geen aanknopingspunten te zien voor een onderzoek naar een mogelijke achterliggende psychische oorzaak van het overgewicht van appellant. Ten slotte kan niet worden gezegd dat de adviseurs de brief van de huisarts van 2 september 2013 naast zich neer hebben gelegd. Weliswaar verklaart de huisarts dat de scootmobiel hem niet misplaatst lijkt, maar hij verklaart evenzeer dat lichaamsbeweging wordt geadviseerd en de scootmobiel
anti-revaliderend werkt. De beroepsgrond dat de medische adviezen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, slaagt dus niet.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2254, kan een voorziening met een anti-revaliderend karakter niet als doeltreffend worden aangemerkt, omdat een dergelijke voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de door de betrokkene ondervonden beperkingen.
4.4.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat verstrekking van de scootmobiel geen anti-revaliderend effect heeft. Uit de adviezen van de MO-zaak volgt dat appellant lichaamsbeweging nodig heeft om gewicht te verliezen en daarmee meer energie te verkrijgen en zijn loopafstand te vergroten. Dit medisch oordeel komt de Raad niet onjuist voor. Naar zijn aard vermindert het gebruik van een scootmobiel immers de lichaamsbeweging. Ook de huisarts van appellant bevestigt het anti-revaliderend effect in zijn brief van 2 september 2013. Onduidelijk is waarom de huisarts desondanks opmerkt dat een scootmobiel hem niet misplaatst lijkt. Het betoog van appellant ter zitting dat hij zonder scootmobiel de lokale winkels niet kan bereiken en daarom juist minder beweegt, doet niet af aan het
anti-revaliderend karakter van de scootmobiel. Dit betekent dat het college, gelet op het
anti-revaliderend karakter daarvan, appellant terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een scootmobiel.
4.5. Overigens is niet in geschil dat appellant gebruik kan maken van zijn scooter en dat hij bovendien in aanmerking komt voor collectief vervoer. Daarmee kan hij voorzien in het overgrote deel van zijn lokale vervoersbehoefte.
4.6.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) I.G.A.H. Toma

MO