In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Roermond op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant, die lijdt aan ernstig overgewicht en andere medische aandoeningen, heeft op 15 mei 2013 een aanvraag ingediend voor een scootmobiel. De indicatiesteller van de MO-zaak heeft na onderzoek geconcludeerd dat het verstrekken van een scootmobiel anti-revaliderend zou zijn, omdat appellant lichaamsbeweging nodig heeft om zijn gezondheid te verbeteren. Het college heeft de aanvraag op 5 november 2013 afgewezen, en dit besluit is later door de rechtbank Limburg bevestigd.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de scootmobiel niet anti-revaliderend werkt en dat het onderzoek door de MO-zaak onzorgvuldig is geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college de adviezen van de MO-zaak aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Raad heeft vastgesteld dat het gebruik van een scootmobiel de lichaamsbeweging van appellant zou verminderen, wat in strijd is met de noodzaak voor gewichtsverlies en verbetering van zijn loopafstand. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het college terecht geen scootmobiel heeft verstrekt.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 mei 2015.