ECLI:NL:CRVB:2013:2254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om hulp bij het huishouden op grond van de Wmo met betrekking tot chronisch pijnsyndroom
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om hulp bij het huishouden door appellante, die lijdt aan een niet-objectiveerbaar chronisch pijnsyndroom, rugklachten en een orthopedische aandoening. Appellante had op 16 november 2009 een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Roermond op 27 april 2010 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 21 april 2011.
De rechtbank Roermond heeft in haar uitspraak van 23 december 2011 het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet op goede gronden had geconcludeerd dat er geen of onvoldoende beperkingen waren bij appellante, en dat de afwijzing van de aanvraag ten onrechte was gebaseerd op de veronderstelling dat behandeling als voorliggende voorziening de verlening van maatschappelijke ondersteuning in de weg stond. Desondanks heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat er onvoldoende bewijs was dat het verstrekken van hulpmiddelen niet anti-revaliderend zou zijn.
In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen in stand te laten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen bewijs heeft geleverd dat zij zich heeft gewend tot een ziekenhuis of revalidatie-instelling voor een multidisciplinaire behandeling, noch heeft zij een verklaring van een coördinerend behandelaar overgelegd. De Raad concludeert dat het college terecht heeft aangenomen dat het verstrekken van hulp bij het huishouden een anti-revaliderend effect kan hebben, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.