ECLI:NL:CRVB:2013:2254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
12-620 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om hulp bij het huishouden op grond van de Wmo met betrekking tot chronisch pijnsyndroom

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om hulp bij het huishouden door appellante, die lijdt aan een niet-objectiveerbaar chronisch pijnsyndroom, rugklachten en een orthopedische aandoening. Appellante had op 16 november 2009 een aanvraag ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Roermond op 27 april 2010 afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 21 april 2011.

De rechtbank Roermond heeft in haar uitspraak van 23 december 2011 het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet op goede gronden had geconcludeerd dat er geen of onvoldoende beperkingen waren bij appellante, en dat de afwijzing van de aanvraag ten onrechte was gebaseerd op de veronderstelling dat behandeling als voorliggende voorziening de verlening van maatschappelijke ondersteuning in de weg stond. Desondanks heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat er onvoldoende bewijs was dat het verstrekken van hulpmiddelen niet anti-revaliderend zou zijn.

In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen in stand te laten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen bewijs heeft geleverd dat zij zich heeft gewend tot een ziekenhuis of revalidatie-instelling voor een multidisciplinaire behandeling, noch heeft zij een verklaring van een coördinerend behandelaar overgelegd. De Raad concludeert dat het college terecht heeft aangenomen dat het verstrekken van hulp bij het huishouden een anti-revaliderend effect kan hebben, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/620 WMO
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
23 december 2011, 11/588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.L.C. Habets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. Voor appellante is
mr. Habets verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.A.T.M. Brouns en J.G. Lubrecht. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met een niet objectiveerbaar chronisch pijnsyndroom, rugklachten en een orthopedische aandoening. Op 16 november 2009 heeft zij bij het college een aanvraag om hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend.
1.2.
Het college heeft de aanvraag bij besluit van 27 april 2010 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat het college, gezien de vastgestelde fysieke aandoeningen bij appellante, niet op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat er geen of onvoldoende sprake zou zijn van beperkingen als bedoeld in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roermond. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college ten onrechte aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag heeft gelegd dat behandeling als voorliggende voorziening aan de verlening van maatschappelijke ondersteuning in de weg staat.
De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat bij aandoeningen als fibromyalgie en het chronisch pijn- of vermoeidheidssyndroom er in het algemeen van uit mag worden gegaan dat het verstrekken van hulpmiddelen anti-revaliderend zal werken en dat het tegendeel in dit geval niet is gebleken. De medisch adviseur heeft in het advies van
15 april 2010 aan het college opgemerkt dat het nu verstrekken van hulpmiddelen een anti-revaliderend effect kan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank kan een voorziening met een anti-revaliderend karakter niet als doeltreffend worden aangemerkt, omdat een dergelijke voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de door de betrokkene ondervonden beperkingen.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellante is het kort gezegd niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het verstrekken van een voorziening anti-revaliderend zal werken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college en de rechtbank hebben terecht tot uitgangspunt genomen dat een voorziening met een anti-revaliderend karakter niet als doeltreffend kan worden aangemerkt, omdat een dergelijke voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de door de betrokkene ondervonden beperkingen. Dit uitgangspunt vindt steun in rechtspraak van de Raad met betrekking tot de Wet voorzieningen gehandicapten (CRvB 15 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1077) en geldt ook onder de Wmo.
4.2.
Ter zitting van de Raad is tussen partijen afgesproken dat appellante zich zou wenden tot een ziekenhuis of revalidatie-instelling voor een multidisciplinaire behandeling in verband met haar chronisch moeilijk objectiveerbare pijnklachten en fibromyalgie en zich bereid zou verklaren om zo’n behandeling te ondergaan indien zij daarvoor op medisch objectieve gronden in aanmerking zou komen. Verder is afgesproken dat de coördinerend behandelaar zich vervolgens een oordeel diende te vormen over de vraag of het ontvangen van hulp bij het huishouden naast de behandeling en gedurende de duur van die behandeling op die behandeling naar zijn inzicht een anti-revaliderend effect zal hebben.
4.3.
Niet is gebleken dat appellante zich heeft gewend tot een ziekenhuis of revalidatie-instelling voor een multidisciplinaire behandeling. Voorts heeft appellante geen verklaring van een coördinerend behandelaar overgelegd. Uit de gedingstukken blijkt verder dat appellante geen toestemming heeft gegeven aan de medisch adviseur van het college om stukken uit de behandelende sector op te vragen waaruit zou kunnen blijken dat het verstrekken van hulp bij het huishouden naast een behandeling geen anti-revaliderend effect heeft.
4.4.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om de conclusie van de medisch adviseur dat het nu verstrekken van hulpmiddelen een anti-revaliderend effect kan hebben, voor onjuist te houden. Dit betekent dat het college terecht is uitgegaan van een anti-revaliderend effect van het verstrekken van een voorziening en daarom appellante terecht niet voor hulp bij het huishouden in aanmerking heeft gebracht.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) B. Rikhof

RB