ECLI:NL:CRVB:2016:1711
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van besluit tot beëindiging ZW-uitkering op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om niet terug te komen van de beëindiging van de ZW-uitkering ongegrond heeft verklaard. Appellant, die eerder ziek was door maag- en psychische klachten, had in 2008 een ZW-uitkering die door het Uwv werd beëindigd. Appellant heeft in 2014 verzocht om terug te komen van dit besluit, onderbouwd met een rapport van verzekeringsarts Mentink. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat het rapport van Mentink geen nieuw gebleken feit was. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank dit rapport ten onrechte niet als nieuw feit heeft aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het verzoek om terug te komen van het besluit van 14 mei 2009 niet kon worden gehonoreerd, omdat het tijdvak voor het verstrekken van ziekengeld al was verstreken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.