ECLI:NL:CRVB:2016:1683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering na ontslagname
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had zijn dienstverband beëindigd terwijl hij ziek was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had daarop besloten dat appellant geen recht meer had op de uitkering en vorderde een bedrag van € 2.481,23 terug. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad oordeelde dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door zelf ontslag te nemen, ondanks dat hij psychische klachten had. De Raad erkende de psychische problematiek van appellant, maar concludeerde dat deze niet de reden was voor de ontslagname. Appellant had, ondanks advies van zijn werkgever om te wachten met ontslag, zijn ontslagname bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om af te zien van terugvordering van het onterecht betaalde ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van werknemers bij het nemen van ontslag, zelfs in situaties van ziekte, en de gevolgen die dit kan hebben voor hun recht op uitkeringen.