ECLI:NL:CRVB:2016:1607
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om buitengewoon verlof en dwangsom bij de Minister van Defensie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam was bij het Korps Mariniers, tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant had op 27 mei 2013 een verzoek ingediend bij de Minister van Defensie om per 1 september 2013 buitengewoon (onbetaald) verlof op te nemen voor studie. Dit verzoek werd op 2 september 2013 ingewilligd. Echter, appellant maakte op 14 oktober 2013 bezwaar tegen dit besluit, omdat hij vond dat de minister niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschrift. Op 9 december 2013 stelde appellant de minister in gebreke, waarna de minister op 10 december 2013 alsnog een besluit nam op het bezwaarschrift.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van 10 december 2013, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zich beperkte tot de stelling dat de minister een dwangsom verschuldigd was omdat er niet tijdig op zijn bezwaarschrift was beslist.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister op 10 december 2013 een besluit had genomen, en dat dit besluit een dag na de ingebrekestelling was genomen. Hierdoor was er geen sprake van een te laat genomen besluit en was de minister geen dwangsom verschuldigd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.