ECLI:NL:CRVB:2016:1545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de impliciete weigering tot arbeidsinschakeling en de rechtsgevolgen van de mededeling van het dagelijks bestuur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellante die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die in het verleden ontheven was van haar arbeidsverplichtingen. Het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst had appellante uitgenodigd voor een psychologisch onderzoek om haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te herbeoordelen. Appellante weigerde aanvankelijk medewerking aan dit onderzoek, wat leidde tot een brief van het dagelijks bestuur waarin werd gesteld dat de arbeidsverplichtingen weer van toepassing waren. De rechtbank oordeelde dat deze brief geen besluit was, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot de conclusie dat de mededeling van het dagelijks bestuur wel degelijk als een impliciete weigering moet worden gekwalificeerd. Dit betekent dat appellante bezwaar en beroep kon aantekenen tegen deze weigering.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De Raad heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat het dagelijks bestuur onvoldoende had onderbouwd waarom appellante niet opnieuw ontheven kon worden van haar verplichtingen. De onderzoeksresultaten van Argonaut gaven aan dat appellante psychische problemen had die haar vermogen om te werken beïnvloedden. De Raad heeft het besluit van het dagelijks bestuur vernietigd en het besluit van 8 april 2014 herroepen, waarbij het dagelijks bestuur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van appellanten in het kader van de WWB.