ECLI:NL:CRVB:2016:1534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvragen en de noodzaak van inzage in bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant had op 24 februari 2014 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen op 4 april 2014, omdat de appellant niet voldeed aan de inlichtingen- en medewerkingsverplichting. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de appellant terecht bankafschriften over een langere periode dan drie maanden voor de aanvraag moest overleggen. De appellant had verklaard dat hij na het overlijden van zijn partner geen vast inkomen had en leefde van een spaarpotje en toeslagen. Echter, hij had niet de gevraagde bankafschriften overgelegd en had ook geen gehoor gegeven aan uitnodigingen voor gesprekken met de handhavingsspecialist van de gemeente. De Raad concludeerde dat het college niet verplicht was om de noodzaak van inzage in de bankafschriften toe te lichten, en dat de appellant de gelegenheid om hierop een toelichting te geven had laten liggen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af. De Raad benadrukte dat de appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak onderstreept het belang van volledige medewerking van aanvragers van bijstand en de bevoegdheid van het college om inzage te verlangen in financiële gegevens over een langere periode indien er twijfels bestaan over de juistheid van de verstrekte informatie.