ECLI:NL:CRVB:2016:1521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag op andere gronden van een ambtenaar wegens verstoorde arbeidsrelatie en re-integratieproblemen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 1 augustus 2010 in dienst was, werd vanaf 22 mei 2012 arbeidsongeschikt verklaard. De bedrijfsarts adviseerde haar om de HSK-groep in te schakelen, maar appellante weigerde behandeling en wilde haar werk hervatten. Na een periode van gedeeltelijke werkhervatting, werd appellante op 30 september 2013 ontslagen op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Het college stelde dat de samenwerking met appellante niet meer mogelijk was door haar houding en gedrag tijdens de re-integratie. De rechtbank oordeelde dat het ontslag terecht was, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om appellante ontslag te verlenen. De Raad concludeerde dat de opstelling van appellante, hoewel problematisch, niet voldoende was om te concluderen dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het college kon worden gevergd. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk en dat het ontslag niet gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd verplicht om het ontslagbesluit te herroepen. De Raad benadrukte dat het aan partijen is om in onderling overleg te bepalen hoe de dienstbetrekking kan worden hersteld, rekening houdend met de lopende reorganisatie.