ECLI:NL:CRVB:2016:1518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
15-375 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering indicatie voor de functie Begeleiding Groep op basis van lichte beperkingen in psychisch functioneren en sociale redzaamheid

In deze zaak heeft appellante, een cliënt van het CIZ, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het CIZ ongegrond had verklaard. Het CIZ had de aanvraag van appellante voor een indicatie voor de functie Begeleiding Groep buiten behandeling gesteld, omdat zij niet voldeed aan de criteria. De rechtbank oordeelde dat appellante onvoldoende had onderbouwd dat haar psychische beperkingen en beperkingen op het terrein van sociale redzaamheid niet licht van aard waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het CIZ op basis van zorgvuldig onderzoek toereikend heeft gemotiveerd dat appellante lichte beperkingen heeft op deze terreinen. Appellante heeft in hoger beroep geen medisch objectiveerbare gegevens kunnen aanleveren die haar standpunt ondersteunen. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/375 AWBZ
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
9 december 2014, 14/3115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Bonsen-Lemmers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 16 maart 2016. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 17 oktober 2013 heeft appellante op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag gedaan om een indicatie voor de functie Begeleiding Groep, klasse 6.
1.2.
CIZ heeft bij besluit van 7 november 2013 de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van
7 november 2013 heeft I. Dammar, medisch adviseur van CIZ, op 13 juni 2014 advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft vastgesteld dat sprake is van de grondslagen somatische aandoening en psychiatrische aandoening en dat er lichte beperkingen zijn op het terrein van het psychisch functioneren, de sociale redzaamheid en het bewegen en verplaatsen.
1.4.
Bij besluit van 7 juli 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 november 2013 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante niet voldoet aan de criteria om voor de functie Begeleiding Groep in aanmerking te komen.
1.5.
In beroep heeft N. Shahbazi-Kokshoorn, medisch adviseur van CIZ, op 16 september 2014 een nader advies opgesteld waarin, voor zover van belang, nogmaals wordt vastgesteld dat bij appellante sprake is van lichte beperkingen op het terrein van het psychisch functioneren en de sociale redzaamheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante het standpunt van CIZ dat de psychische beperkingen en de beperkingen op het terrein van de sociale redzaamheid licht van aard zijn onvoldoende onderbouwd heeft bestreden. De behandelend psycholoog heeft in de brief van 14 oktober 2014 te kennen gegeven dat de beantwoording van de vraag of CIZ de ernst van de klachten en beperkingen van appellante juist heeft ingeschat haar expertise te boven gaat en ook anderszins heeft appellante geen objectieve informatie ingebracht die moet leiden tot een ander oordeel. Verder heeft appellante geen gericht verweer gevoerd tegen het standpunt van CIZ ter zake de beperkingen op het terrein van het bewegen en verplaatsen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat CIZ ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van slechts lichte beperkingen op het terrein van het psychisch functioneren en de sociale redzaamheid. Volgens appellante heeft zij dit standpunt van CIZ voldoende onderbouwd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft op hoofdlijnen de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
CIZ heeft op basis van zorgvuldig onderzoek toereikend gemotiveerd dat bij appellante sprake is van lichte beperkingen op het terrein van het psychisch functioneren en de sociale redzaamheid, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waardoor appellante geen aanspraak kan maken op Begeleiding Groep op grond van de AWBZ. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medisch objectiveerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen op deze gebieden niet licht, maar matig of zwaar van aard zijn.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en D.S. de Vries en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM