ECLI:NL:CRVB:2016:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
14-6644 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij geen recht had op deze uitkering omdat zij op 1 januari 2002 niet verzekerd was. Appellante stelde dat zij sinds 26 september 2006 arbeidsongeschikt was door haar ziekte van Crohn. Het Uwv had echter in eerdere besluiten geconcludeerd dat er in 2006 geen arbeidsongeschiktheid was ingetreden die 104 weken had geduurd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 maart 2016 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een medewerker. De Raad heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat appellante niet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering voldeed. De Raad oordeelde dat er geen medische informatie was die de claim van appellante over haar arbeidsongeschiktheid in 2006 ondersteunde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6644 WIA
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 oktober 2014, 14/3041 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Oversier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Singh, kantoorgenoot van mr. drs. Oversier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat voor appellante sinds 1 januari 2002 beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid als gevolg van de bij haar vastgestelde ziekte van Crohn. Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante wegens haar op 1 januari 2002 ingetreden arbeidsongeschiktheid geen aanspraak kan maken op een WIA-uitkering, omdat zij op
1 januari 2002 niet verzekerd was op grond van de Wet WIA.
1.2.
Appellante heeft op 23 september 2013 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd en daarbij gesteld dat zij op 26 september 2006 voor het eerst niet kon werken door ziekte. Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellante geen aanspraak kan maken op een WIA-uitkering. Opnieuw is daarbij het uitgangspunt gehanteerd dat zij sinds 1 januari 2002 arbeidsongeschikt is, maar op 1 januari 2002 niet verzekerd was, omdat zij op dat moment geen dienstverband had. Appellante heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 11 oktober 2013. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en in een rapport van 25 februari 2014 het standpunt verwoord dat geen aanleiding bestaat om arbeidsongeschiktheid in 2006 aan te nemen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 3 maart 2014 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard met de motivering dat in 2006 geen arbeidsongeschiktheid is ingetreden die 104 weken heeft geduurd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij als gevolg van haar ziekte toegenomen arbeidsongeschikt is geworden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om aanspraak te kunnen maken op een WIA-uitkering moet zijn voldaan aan twee voorwaarden. De arbeidsongeschiktheid moet zijn ontstaan op een moment dat appellante als werknemer werkzaam was of binnen vier weken na afloop van een dienstverband. Die arbeidsongeschiktheid moet vervolgens 104 weken hebben geduurd. In 2006 is appellante in de maand juli twee dagen werkzaam geweest en in de periode van 11 september tot en met 8 oktober vier dagen. Daarna heeft appellante niet meer gewerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht vastgesteld dat in de medische informatie die ter beschikking stond niets is te vinden over medische problemen in de periode dat appellante claimt volledig arbeidsongeschikt te zijn geworden. De ziekte van Crohn leidt zo nu en dan tot opvlamming van de ontsteking, maar niet is gebleken dat daarvan sprake is geweest in de van belang zijnde periode in 2006 of dat een dergelijke episode 104 weken heeft geduurd.
4.2.
In het bestreden besluit heeft het Uwv terecht aangenomen dat in 2006 geen arbeidsongeschiktheid is ingetreden en dat appellante daarom de wachttijd van 104 weken niet heeft volgemaakt.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

UM