Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 maart 2014 weer geschikt is te achten voor haar werk als montagemedewerker voor 40 uur per week. Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
11 april 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 maart 2014 bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
11 juli 2014. Uit dit rapport volgt volgens appellante dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest en dat de uitkomst van dit onderzoek niet juist is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante nadere informatie van verzekeringsarts Hullen van 23 november 2015 en behandelend neuroloog J. van Doorn over de periode van
4.6. De medische situatie waarop de verzekeringsartsen van het Uwv hun oordeel hebben gegrond, wijkt in essentie niet af van de door Hullen geschetste situatie en de diagnoses waarop deze is gebaseerd. Dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen van appellante desondanks onjuist hebben ingeschat, valt uit het rapport van Hullen niet af te leiden. De door appellante in hoger beroep ingebrachte nadere medische gegevens kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Daarbij wordt van belang geacht dat deze informatie deels al bekend was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en deels ziet op een periode van na de datum hier in geding. Daarom bestaat onvoldoende aanleiding het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 1 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld.
BESLISSING
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af.