ECLI:NL:CRVB:2016:1497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
15/3782 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WGA-uitkering en toeslag wegens simulatie van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WGA-uitkering en toeslag aan appellant. De appellant had sinds januari 2004 meerdere malen ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, die hem werd toegekend, volgde een herbeoordeling door het Uwv. Tijdens deze herbeoordeling werd vastgesteld dat appellant manipulatieve tendensen vertoonde en dat zijn klachten niet het gevolg waren van een psychische stoornis, maar van simulatie. Het Uwv schorste de WGA-uitkering en trok deze met terugwerkende kracht in, wat leidde tot een terugvordering van onterecht betaalde uitkeringen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant op de datum in geding in staat was om arbeid te verrichten en dat de verstrekking van de uitkering in rechtstreeks verband stond met zijn simulatie. De Raad oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de besluiten van het Uwv rechtmatig waren.

Uitspraak

15/3782 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
30 april 2015, 14/4327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Appellant is, na berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich sinds januari 2004 meerdere malen ziekgemeld vanwege psychische klachten. Op basis van informatie van zijn behandelende psychiaters wijlen B.J.M. Franssen en, sinds 2007, S. Gülsaçan is hem over bepaalde periodes een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. De verzekeringsartsen hebben destijds voorgesteld een psychiatrische expertise te laten verrichten, maar deze heeft nooit plaatsgevonden omdat appellant zich inmiddels hersteld had gemeld.
1.2.
Naar aanleiding van een ziekmelding op 30 januari 2009 is hem wederom een
ZW-uitkering toegekend. De verzekeringsarts had, gelet op zijn bevindingen tijdens het spreekuur in oktober 2009 en de informatie van de inmiddels behandelende psychiater
J.P.M. Gerards, psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater H. Kondakçi. Bij rapport van 22 maart 2010 had Kondakçi overwogen dat de presentatie van appellant regressief, wisselend en weinig typisch was. Hij reageerde snel prikkelbaar en er waren voorbijgaande opwindingstoestanden, gecombineerd met afhankelijk en bizar gedrag dat theatraal en overtrokken imponeert. Van huisarts Meekes begreep hij dat deze appellant niet kende als patiënt met psychotische klachten, wel herkende Meekes soortgelijk gedrag als dat van appellant als voorkomend in de familie van appellant. Kondakçi gaf te kennen dat het lastig blijft om een gedegen uitspraak over de persoonlijkheid van appellant te doen na één onderzoekscontact, waarbij bovendien vanwege beperkte medewerking van appellant onvoldoende anamnestische informatie beschikbaar is. Hij heeft, gelet op de aanwijzingen voor herkenbare stressoren die emotionele en gedragssymptomen hebben veroorzaakt bij appellant en die bovendien significantie lijdensdruk en beperkingen geven, aanleiding gezien om de diagnose chronische aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag te stellen. Differentiaal diagnostisch heeft hij, gelet op de aanwijzingen voor het opzettelijk voorwenden van psychische verschijnselen en klachten, waarbij de drijfveer van het gedrag vooral intrapsychisch lijkt te worden bepaald om de rol van zieke patiënt op zich te nemen, de diagnose nagebootste stoornis met hoofdzakelijk psychische verschijnselen en klachten gesteld. Tevens heeft hij vastgesteld dat sprake is van een persoonlijkheid met afhankelijke, vermijdende, narcistische en ook antisociale trekken, zonder dat de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesteld. De ZW-uitkering is vervolgens voortgezet.
1.3.
Vervolgens heeft appellant een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft hij een brief ingediend van zijn behandelende psychiater Gerards van 3 november 2010, waarin staat dat appellant bij hem onder behandeling is wegens schizofrenie en een acute stressstoornis. Verzekeringsarts Luyten heeft, op basis van onder meer zijn onderzoeksbevindingen tijdens het spreekuur van 10 november 2010, het expertise-rapport van Kondakçi van 22 maart 2010 en de informatie van Gerards van 3 november 2010, vastgesteld dat sprake was van forse regressie, met forse lijdensdruk en ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren, en dat, ongeacht welke psychiatrische diagnose hieraan ten grondslag ligt, geen sprake is van benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.
1.4.
Bij besluit van 18 november 2010 is appellant een WGA-uitkering toegekend met ingang van 28 januari 2011, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80 tot 100%. Appellant is eveneens een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend met ingang van 28 januari 2011.
1.5.
Vervolgens heeft een professionele herbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet WIA. Appellant is op 13 september 2011 onderzocht door verzekeringsarts Lemmers. In het medisch onderzoeksverslag van Lemmers van 13 september 2011 is vermeld dat de aanleiding voor de herbeoordeling (mede) is gelegen in het feit dat uit justitiële gegevens is gebleken dat een behandelaar van cliënt mogelijk ondeugdelijke medische informatie heeft verstrekt over de medische toestand van cliënten, al dan niet met medeweten en/of medewerking van de betreffende Uwv-cliënten en derden. Nu het medisch oordeel mede was gebaseerd op informatie van deze behandelaar, bestaat er een reële kans dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat.
1.6.
De rechtbank heeft onder overweging 9 van de aangevallen uitspraak de inhoud van het rapport van Lemmers uitgebreid weergegeven. Lemmers heeft uitgebreid met appellant gesproken en geconcludeerd, op basis van de eigen onderzoeksbevindingen, dat appellant manipulatieve tendensen heeft, met voortdurend de neiging tot externaliseren, zonder symptomen behorend bij een procespsychose. Emoties lijken oppervlakkig, de gewetensfuncties lijken beperkt en er zijn narcistische tendensen. Appellant heeft tijdens het spreekuur te kennen gegeven zich in staat te achten met onmiddellijke ingang een eigen zaak te beginnen. Lemmers is van oordeel, op basis van de dossierstukken, met name het rapport van Kondakçi van 22 maart 2010, de eigen onderzoeksbevindingen en de afgenomen anamnese dat geen sprake is van een psychische stoornis, appellant volledig handelingsbekwaam is en door zijn manipulatieve en intentionele gedrag zelf heeft gestuurd richting het oordeel van geen benutbare mogelijkheden. Gezien de anti-sociale trekken, de egocentriciteit, het sterk wisselende aspect van zijn klachten, de manipulativiteit en de enigszins gebrekkige gewetensfunctie is volgens Lemmers sprake van simulatie van zijn klachten.
1.7.
Hierop heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2011 geschorst. Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het Uwv zijn besluit van 18 november 2011 tot toekenning van de WGA-uitkering met ingang van 28 januari 2011 ingetrokken en meegedeeld dat appellant met ingang van 28 januari 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat is gebleken dat de belastbaarheid van appellant destijds mede ten gevolge van een door appellant onjuist of onvolledig weergegeven beeld van zijn gezondheidssituatie, op verkeerde gronden is ingeschat. Vervolgens heeft het Uwv bij twee besluiten van gelijke datum, namelijk 12 oktober 2011, de toeslag op grond van de TW beëindigd met ingang van 28 januari 2011 respectievelijk de onverschuldigd betaalde
WGA-uitkering en toeslag teruggevorderd wegens overtreding van de wettelijke inlichtingenverplichting.
1.8.
Het Uwv heeft de bezwaren van appellant tegen de besluiten vermeld onder 1.7 ongegrond verklaard bij besluit van 16 november 2012 (bestreden besluit). Wat betreft het bezwaar tegen de herziening van de WGA-uitkering en toeslag met ingang van 28 januari 2011 ligt aan het bestreden besluit ten grondslag het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Wolff van 2 oktober 2012. Wolff heeft Kondakçi gevraagd om een schriftelijke reactie op het rapport van Lemmers.
1.9.
Bij nader rapport van 29 september 2012 heeft Kondakçi uiteengezet dat destijds, tijdens zijn onderzoek in maart 2010, sprake was van opzichtige en bizarre aspecten in de presentatie van appellant, welk gedrag imponeerde als onecht, manipulatief en gespeeld. Dit getuigde niet van een eenduidig medisch-psychiatrisch objectiveerbare stoornis. Destijds twijfelde hij, zo stelt Kondakçi, aan de achterliggende motivatie van dit gedrag, en heeft hij ingeschat dat het ingegeven kon zijn door reële lijdensdruk gerelateerd aan bestaande psychosociale problematiek. Daarom heeft hij destijds de diagnose aanpassingsstoornis aannemelijk geacht. Echter, gelet op het verdere verloop van het traject en de beschikbaar gekomen informatie acht Kondakçi aannemelijk dat de motivationele drijfveer bij voornoemd gedrag bepaald werd door extern belang, bijvoorbeeld het ontlopen van de arbeidsverplichting en het behoud van uitkeringsgelden. Daarbij acht hij van belang dat het opstandige, ostentatieve en obstructieve gedrag van appellant hem destijds ook aanleiding gaf om differentiaal diagnostisch een nagebootste stoornis te overwegen, waarbij het verschil tussen simulatie en de nagebootste stoornis is gelegen in de motivatie van het getoonde symptoom. Bij simulatie is sprake van een externe drijfveer, terwijl bij de nagebootste stoornis externe drijfveren afwezig zijn. De beperkte medewerking van appellant destijds aan het onderzoek en de vastgestelde antisociale persoonlijkheidstrekken bevestigen het beeld van simulatie. Kondakçi kan zich dan ook vinden in de beschouwing en afweging van Lemmers, die tot de conclusie komt dat sprake is van simulatie.
1.10.
Wolff heeft vervolgens, op basis van de hoorzitting, dossierstukken en het nadere rapport van Kondakçi, de conclusie van Lemmers onderschreven en heeft bevestigd dat er op 28 januari 2011 geen sprake was van ernstige psychopathologie en dat aannemelijk is dat er ten tijde van het expertiseonderzoek een externe motivatie bestond voor het bizarre gedrag van appellant, hetgeen de diagnose simulatie rechtvaardigt.
2. Het beroep van appellant zag op de handhaving bij het bestreden besluit van de besluiten tot herziening en terugvordering van de WGA-uitkering en toeslag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarten zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Van tunnelvisie bij de verzekeringsartsen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, aangezien Kondakçi al bij zijn eerste rapport van 22 maart 2010 vaststelde dat sprake kon zijn van een nagebootste stoornis. Aan deze conclusie houdt hij in zijn aanvullend rapport onverkort vast, met dien verstande dat hij het, met de kennis van nu, aannemelijk acht dat het nabootsen van psychische ziekteverschijnselen voortkomt uit een externe, financiële drijfveer, hetgeen niet past bij de diagnose nagebootste stoornis. De rechtbank acht afdoende gemotiveerd door de verzekeringsartsen dat sprake is (geweest) bij appellant van simulatie en niet van een nagebootste stoornis. De door appellant in beroep ingebrachte informatie van de psychologen drs. J.P. de Leeuw en R. Kierkels doet hieraan niet af, aangezien deze informatie ziet op de medische toestand van appellant geruime tijd na de datum in geding. Het Uwv heeft dan ook terecht de WGA-uitkering en toeslag van appellant herzien met terugwerkende kracht, nu gebleken is dat appellant op 28 januari 2011 niet arbeidsongeschikt was en het Uwv onjuist heeft geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand. Nu de uitkering onverschuldigd betaald is heeft het Uwv deze terecht teruggevorderd op grond van artikel 77 van de Wet WIA.
3. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat sprake is van tunnelvisie bij de verzekeringsartsen en Kondakçi en erop gewezen dat Kondakçi appellant na zijn onderzoek in maart 2010 niet meer heeft gezien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Toetsingskader: algemeen
4.1.1.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA verstrekt een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.
4.1.2.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv beschikkingen op grond van deze wet herziet of intrekt, indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de artikelen 27 tot en met 32 en de daarop berustende bepalingen het recht op een uitkering niet of niet meer kan worden vastgesteld of ten onrechte is vastgesteld of de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. Op grond van het derde lid kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011 en ECLI:NL:CRVB:2015:2844) is intrekking of herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan gevallen waarin het toekennen en/of ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend.
4.3.
Artikel 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 230), bepaalt tot en met welke dag intrekking of herziening van uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt indien door toedoen van de verzekerde (als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting) ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt dan wel het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Bij een belastend besluit tot intrekking of herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald, rust op het Uwv de verplichting om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook - in geval van betwisting - die feiten aannemelijk te maken (zie ook: ECLI:NL:CRVB:2015:1295 en ECLI:NL:CRVB:2015:2844).
Toetsing in dit geval
4.5.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellant tijdens het spreekuur van verzekeringsarts Luyten op 11 november 2010 en tijdens het onderzoek door Kondakçi op 10 maart 2010 door zijn handelen en presentatie onjuiste informatie heeft verschaft over zijn medische toestand. Op 28 januari 2011 was geen sprake van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en het door appellant opgeroepen beeld van een ernstige psychiatrische aandoening berust op simulatie. Door toedoen van appellant, ondersteund door informatie van Gerards, is Luyten ertoe gebracht geen duurzaam benutbare mogelijkheden bij appellant aanwezig te achten. Daarbij heeft het Uwv doorslaggevende betekenis toegekend aan het door Kondakçi opgestelde nadere rapport van 29 september 2012.
4.6.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van het geheel van de omtrent appellant voorliggende medische gegevens, waarvan in het bijzonder het door psychiater Kondakçi opgestelde nadere rapport en de rapporten van verzekeringsarts Lemmers en verzekeringsarts bezwaar en beroep Wolff, in genoegzame mate buiten twijfel is gesteld dat appellant op 28 januari 2011 in staat was loonvormende arbeid te verrichten en voorts dat hem het verwijt treft bij de medische onderzoeken die uiteindelijk hebben geleid tot toekenning van uitkering aan hem met ingang van 28 januari 2011, de onderzoekende artsen bewust te hebben misleid door, zowel in de presentatie van zijn klachten als met de over hem door Gerards verstrekte en onjuist gebleken inlichtingen, een ernstige psychiatrische ziekte voor te (doen) wenden. De conclusies van Kondakçi hierover zijn afdoende stellig, eenduidig en overtuigend gemotiveerd. Het feit dat Kondakçi appellant niet nogmaals heeft gezien alvorens het nadere rapport van 29 september 2012 op te stellen, doet hieraan niet af. Gelet op de bevindingen van Kondakçi destijds bij zijn onderzoek van appellant in maart 2010 in samenhang bezien met de presentatie van appellant bij de verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat appellant op dat moment in staat was om arbeid te verrichten. Het oordeel van de rechtbank dat de informatie van psychologen De Leeuw en Kierkels niet afdoet aan de juistheid van de medische beoordeling op de datum in geding wordt onderschreven. Met de rechtbank stelt de Raad zich achter het standpunt van het Uwv dat de verstrekking van de uitkering aan appellant in een rechtstreeks oorzakelijk verband moet worden gezien met zijn simulatie en dat daarom moet worden gezegd dat, nu geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, daardoor ten onrechte uitkering aan hem is verstrekt.
4.7.
Op grond van wat is overwogen onder 4.5 en 4.6 onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat er rechtens geen beletsel is voor het Uwv om de WGA-uitkering en toeslag van appellant met terugwerkende kracht per 28 januari 2011 in te trekken. Er is dus sprake geweest van onverschuldigde betaling van WGA-uitkering en, aan het recht op
WGA-uitkering ontleende, toeslag op grond van de TW, die terecht op grond van de artikelen 77 van de Wet WIA respectievelijk artikel 20 van de TW door het Uwv is teruggevorderd. Van dringende reden om af te zien van de terugvordering is niet gebleken.
4.8.
Uit 4.1.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.I. Troelstra

UM