ECLI:NL:CRVB:2016:1472
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid door verzekeringsarts
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn beroep tegen de weigering van een ZW-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant, die als onderhoudsschilder werkte, meldde zich ziek op 10 juli 2013 vanwege hart- en vaatklachten en hoge bloeddruk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts dat appellant in staat was om zijn werk te verrichten, en weigerde hem een ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat appellant terecht geen recht had op een uitkering.
In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de bevindingen van zijn cardioloog en huisarts, en dat zijn psychische klachten niet goed waren meegewogen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant op de datum in geding correct had beoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.